Plan: | Paterswolde - Hooiweg 209 (functiewijziging naar wonen) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPWHooiwg209PW-0401 |
Aan de Hooiweg 209 in Paterswolde zijn plannen om het agrarische perceel te gaan gebruiken ten behoeve van (regulier) wonen. Het terrein is in de huidige situatie ingericht als agrarisch perceel. Voorheen was het perceel in gebruik als paardenhouderij/manege. Om regulier wonen mogelijk te maken, worden de bestaande (agrarische) gebouwen gesloopt en gaat de boerderij met schuur gebruikt worden als woning. De sloop van de bestaande agrarische gebouwen zal per saldo leiden tot een afname van de bebouwing. Een nieuw bijgebouw van circa 200 m2 gaat ruimte bieden aan de extra functies ten behoeve van regulier wonen. Verder krijgen de percelen een groene, natuurlijke (tuin)inrichting.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo van de gemeente Tynaarlo. Om wonen mogelijk te maken zonder dat er sprake is van agrarische bedrijfsmatige activiteiten, dient de bestemming Agrarisch -1’ gewijzigd te worden naar de bestemming ‘Wonen’. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die opgenomen is in artikel 4.8 van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo.
Het plangebied ligt aan de Hooiweg 209 in het buitengebied van Paterswolde. In figuur 1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De begrenzing is afgestemd op de kadastrale percelen 979 en 1364.
Figuur 1.1 Begrenzing van het plangebied
Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, dat is vastgesteld op 29 oktober 2014 door de gemeente Tynaarlo en partieel is herzien op 21 november 2017. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch - 1' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'.
In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - 1'. De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijven. Ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering is wonen toegestaan. Het gebruiken van de woning, zonder agrarisch bedrijf, is niet toegestaan.
Bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak. De oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De diepte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 meter ten opzichte van de voorgevellijn, dan wel de bestaande diepte indien deze meer bedraagt. De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 5 meter, dan wel de afstand van de bestaande bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 meter, respectievelijk 9 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen. De bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30 graden en maximaal 60 graden dient te bedragen.
Het plangebied heeft ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Bij het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en voor bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Hier zal in paragraaf 4.9 verder op worden ingegaan.
Het plangebied heeft ook de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden van Eelde-Paterswolde. Hier zal in paragraaf 4.10 verder op orden ingegaan.
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 4.8) om de bestemming van voormalige agrarische bedrijven te wijzigen. Hierin is onder andere de mogelijkheid opgenomen om het plan, onder voorwaarden, te wijzigen, in die zin dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie. Met dit wijzigingsplan wordt hier toepassing aan gegeven. Een toetsing van de voorwaarden is opgenomen in paragraaf 2.4.
In het volgende hoofdstuk wordt het wijzigingsplan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod, vervolgens wordt ingegaan op de toekomstige situatie. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid. In hoofdstuk 4 staan de omgevingsaspecten centraal waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 is de juridische regeling opgenomen. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 en 7 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Het plangebied is gelegen aan de Hooiweg 209, in het buitengebied van Paterswolde. Hooiweg 209 maakt deel uit van een gebied waarvoor een beschermd dorpsgezicht geldt. Er liggen enkele beeldbepalende gebouwen nabij het plangebied. Het gebied wordt getypeerd door agrarisch grondgebied en natuur grondgebied met afwisselend woonfuncties. De Hooiweg betreft een 60 km/u weg. Het plangebied wordt aan de noordwestelijke zijde begrensd door een woning. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door een landgoed. De overige zijden zijn begrensd door agrarisch land.
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit de bedrijfswoning met enkele schuren die zijn gebouwd ten behoeve van de agrarische doeleinden. De bedrijfswoning heeft een oppervlakte van 321 m2. Het plangebied was bestemd als paardenhouderij/manege. Het gebruik van het plangebied als paardenhouderij/manege is inmiddels gestopt. Het plangebied is grotendeels verhard. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergeven. In figuur 2.2 is het vooraanzicht van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied
Figuur 2.2 Vooraanzicht plangebied
De initiatiefnemers hebben het agrarische perceel aangekocht en zijn voornemens het perceel te gaan gebruiken ten behoeve van regulier wonen. Hierbij zijn ook enkele nieuwbouwplannen beoogt. Hiervoor worden de bestaande (agrarische) gebouwen gesloopt. Verder wordt de woonboerderij en aangebouwde schuur afgebroken en weer opnieuw opgebouwd. Door de jaren heen zijn er verschillende aanpassingen gedaan aan de boerderij. De voorgenomen ontwikkeling streeft ernaar de sobere en heldere uitstraling terug te brengen in het geheel van de boerderij. Dit wordt geïllustreerd in het ontwerp, die is opgenomen als bijlage 1.De nieuwe oppervlakte bedraagt 321 m2. Naast de boerderij wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van circa 200 m2. Samen met de eerder genoemde sloop van bestaande (agrarische) gebouwen leidt dit een afname van bebouwing. Het perceel krijgt verder een groene, natuurlijke (tuin)inrichting. Voor deze inrichting is een landschapsontwerp opgesteld, deze is opgenomen als bijlage 2. In figuur 2.3 is een overzicht van de toekomstige situatie weergegeven. In figuur 2.4 is een aanzicht op de gevels weergegeven.
Het inpassen van erven in het landschap draagt bij aan de kwaliteit van het landschap. Het plangebied wordt omringd door weilanden en akkers. In de huidige situatie is de kavelgrens al mooi aangeplant en in de gewenste situatie wordt dit aangesterkt. Het perceel wordt daarmee goed landschappelijk ingepast. Zie daarvoor ook bijlage 2.
Ten behoeve van de eigenenergieopwekking is het voornemen om op de gronden aan de noordkant van het plangebied zonnepanelen te realiseren. De zonnepanelen worden daarbij op een verantwoorde manier landschappelijk ingepast. Het oprichten van zonnepanelen is niet toegestaan binnen de toekomstige bestemming Wonen. Daarom wordt voor dit onderdeel een aparte procedure gevolgd. Wel maken de gronden, waar de zonnepanelen komen, deel uit van het plangebied van dit wijzigingsplan.
Tot slot worden de gronden ten westen van het plangebied ingericht als landschappelijke tuin.
Figuur 2.3 Toekomstige situatie plangebied
Figuur 2.4 Voor -en achtergevel toekomstig gebouw
Verkeersstructuur
Met de voorgenomen ontwikkeling verandert het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Dit kan inzichtelijk worden gemaakt door de verkeersgeneratie te berekenen aan de hand van CROW-kencijfers (publicatie 381, 2018). Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van een weinig stedelijk gebied (bron: CBS stedelijkheidsgraad, gemeente Tynaarlo).
De toekomstige woning betreft een enkele vrijstaande woning. Hier hoort een verkeersgeneratie van 8,6 mvt/etmaal per weekdag bij. Gezien het gebruik als manege/paardenhouderij komt te vervallen en daarmee alleen de verkeersbewegingen van de huidige bedrijfswoning hetzelfde blijven, nemen de verkeersbewegingen af. De woning wordt ontsloten op de Hooiweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om het verkeer op een veilig manier te kunnen afwikkelen. Er ontstaan dan ook geen verkeersknelpunten.
Parkeren
Bij het berekenen van de parkeerbehoefte, gaat het college van burgemeester en wethouders uit van de gemiddelde parkeerkencijfers van het kenniscentrum CROW. Of sprake is van voldoende parkeergelegenheid, wordt bepaald aan de hand van deze regeling en de normen die daarin zijn opgenomen.
In de voorgenomen situatie wordt een woning ten behoeve van een paardenhouderij/manege in gebruik genomen als een reguliere woning. Conform publicatie 381 van het CROW geldt hiervoor een parkeerbehoefte van 2,8, waarbij rekening is gehouden met de normen die gelden voor een vrijstaande woning in het buitengebied. In de toekomstige situatie is voldoende gelegenheid om het parkeren op eigen terrein op te lossen.
Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van artikel 4.8 lid a sub 1 van het bestemmingsplan. Hiermee wordt de bestemming gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie. In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria die hiervoor gelden.
Bij wijziging naar een woonfunctie het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan één bedraagt en de regels uit artikel 27 van overeenkomstige toepassing zijn.
De regels van artikel 27 - Wonen , die deel uitmaken van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan. Het aantal wooneenheden bedraagt niet meer dan één.
De woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven.
De milieuparagraaf toont aan dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat naburige gronden niet worden beperkt qua gebruiksmogelijkheden.
De functies genoemd in lid 4.8, onder a, sub 2 tot en met 5 uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie.
Met dit wijzigingsplan worden de genoemde functies niet mogelijk gemaakt en is derhalve niet relevant.
De functies genoemd in lid 4.8, onder a, sub 2 tot en met 5 zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.
Met dit wijzigingsplan worden de genoemde functies niet mogelijk gemaakt en is derhalve niet relevant.
Kwekerijen niet zijn toegestaan daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Beekdal.
Met dit wijzigingsplan wordt geen kwekerij mogelijk gemaakt en is derhalve niet relevant.
Er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfsactiviteiten. Er mag geen aantasting van landschappelijke/natuurlijke waarden plaatsvinden. In het op te stellen inrichtingsplan dient hier aandacht aan te worden besteed.
De voorgenomen ontwikkeling streeft ernaar de sobere en heldere uitstraling terug te brengen in het geheel van de boerderij. Dit wordt geïllustreerd in het ontwerp, die is opgenomen als bijlage 1. Naast de boerderij wordt een nieuw bijgebouw gerealiseerd met een oppervlakte van circa 200 m2. Samen met de eerder genoemde sloop van bestaande (agrarische) gebouwen leidt dit een afname van bebouwing. Het perceel krijgt verder een groene, natuurlijke (tuin)inrichting. Voor deze inrichting is een landschapsontwerp opgesteld, deze is opgenomen als bijlage 2. In figuur 2.3 is een overzicht van de toekomstige situatie weergegeven
Detailhandel slechts is toegestaan in ondergeschikte vorm en moet een directe relatie hebben met de hoofdactiviteit. Om de ondergeschiktheid qua ruimtegebruik te garanderen wordt uitgegaan van maximale bruto-vloeroppervlak van 25 m2 ten behoeve van een detailhandelsfunctie.
Binnen de bestemming Wonen is detailhandel niet toegestaan.
Het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand slechts is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan.
Voorgenoemde voorwaarde wordt als regeling opgenomen binnen de bestemming Wonen.
Er geparkeerd dient te worden op eigen terrein, het parkeren moet deel uitmaken van het inrichtingsplan.
Zie hiervoor paragraaf 2.3. Er wordt geparkeerd op eigen terrein.
De functieverandering niet mag leiden tot conflicten met bestaande functies. Zo moet bijvoorbeeld worden voorkomen dat de bedrijfsvoering van agrariërs wordt gehinderd door een omzetting van agrarisch naar wonen.
De milieuparagraaf toont aan dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat naburige gronden niet worden beperkt qua gebruiksmogelijkheden.
Er geen onevenredige aantasting mag optreden van het woonklimaat door overlast (geluid/geur et cetera).
De functiewijziging van agrarisch naar wonen zorgt per definitie voor een verbetering van het woonklimaat van directe omwonenden. Er is hierbij geen sprake van bedrijfsmatige activiteiten die overlast veroorzaken.
De bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit, dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.
Zie hiervoor paragraaf 2.3. De weg heeft voldoende capaciteit om het verkeer op een veilig manier te kunnen afwikkelen. Er ontstaan dan ook geen verkeersknelpunten.
Binnen de EHS zoals weergegeven in de provinciale EHS-kaart welke is opgenomen als bijlage bij de toelichting geldt dat slechts van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt indien dit verbetering van de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit meebrengt.
De gronden rondom het plangebied maken deel uit van het NNN. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied (eerst agrarische bedrijfsvoering met bedrijfswoning en nu naar reguliere woning) treden geen nadelige effecten op voor dit natuurgebied.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. De NOVI helpt om hier nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle projecten met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Regio Groningen, waar het plangebied deel van uitmaakt, is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied.
Opgaven
Nederland heeft een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost, zij moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
Een NOVI-gebied is een instrument waarmee Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten, denk aan een Regio Deal of een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen Rijksbelangen raakt zoals opgenomen in de NOVI.
In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd, die ook als is procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin wordt bepaald dat de toelichting op een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarop en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Het in gebruik nemen van een bestaande woning ten behoeve van reguliere bewoning wordt niet gezien als een vorm van stedelijke ontwikkeling. Hierdoor is het niet noodzakelijke om het voornemen te toetsen aan de Ladder.
In 2018 is een actualisatie van de Omgevingsvisie Provincie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe voor de periode tot 2020 en in een aantal gevallen verder in de toekomst. In deze visie zijn de beleidsuitgangspunten geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de taakverdeling zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De missie van de visie is als volgt verwoord: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'. De kernkwaliteiten zijn:
De provinciale belangen zijn juridisch geborgd in een provinciale omgevingsverordening (3.2.2).
Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening opgesteld, die is vastgesteld op 3 oktober 2018, geconsolideerd 8 december 2021 en waarbij op 8 maart 2023 een wijziging is vastgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang.
In artikel 2.15 lid 2 staat dat een ruimtelijk plan kan voorzien in alternatieve gebruiksmogelijkheden voor vrijkomende agrarische bebouwing als in dat ruimtelijk plan wordt aangetoond dat:
In dit geval wordt een vrijkomend agrarisch perceel in gebruik genomen ten behoeve van wonen. Deze activiteit is niet milieubelastend van aard. De woonfunctie van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing blijft gehandhaafd bij de voorgenomen ontwikkeling, gezien de voorgenomen ontwikkeling regulier wonen betreft. Het project sluit daarmee aan op de provinciale verordening.
Het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo van de gemeente Tynaarlo vormt het uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling.
Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch - 1'. In artikel 4 lid 8 onder a van het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierin is onder andere de mogelijkheid opgenomen om het plan, onder voorwaarden, te wijzigen in die zin dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie. Met dit wijzigingsplan wordt hier toepassing aangegeven. Een toetsing van de voorwaarden is opgenomen in paragraaf 2.4. Er wordt aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.
Het door Companen uitgevoerde woningmarktonderzoek geeft ruimte voor nieuwbouw in Eelde-Paterswolde. De afgelopen jaren kende de gemeente Tynaarlo een vestigingsoverschot. De verwachting is dat dit ook de komende jaren het geval zal zijn. De druk op de woningmarkt in de stad Groningen speelt daarin een belangrijke rol. Uitgaande van die extra instroom zou er ruimte zijn voor ongeveer 360 extra woningen in de periode 2021-2030.
De functiewijziging van de woning maakt regulier wonen mogelijk in een woning die daarvoor slechts bestemd was als wonen ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Hierbij wordt een extra reguliere woning mogelijk gemaakt waar eerder een bedrijfswoning mogelijk was. Daarmee past de ontwikkeling binnen het woningmarktonderzoek van de gemeente Tynaarlo 2021.
Op basis van het woningmarktonderzoek dat in 2021 door Companen is uitgevoerd voor de gemeente Tynaarlo is een woonvisie opgezet. Dit document dient ter vervanging van de Structuurvisie Wonen die dateert uit 2013. De Woonvisie 2022-2027 is, om een ongewenst overlap te voorkomen, afgebakend en richt zich op de volgende vier thema's:
Het project betreft niet de realisatie van extra woningen, maar de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning. Het gaat hierbij om een concrete woonbehoefte in het buitengebied van de gemeente. Verder richt de woonvisie zich op het zorgen voor geschikte woonruimte voor alle inwoners. Dit project voorziet hierin. Specifiek richt de woonvisie zich op doelgroepen die het lastig hebben in de huidig woningmarkt. De voorgenomen ontwikkeling betreft niet een woonruimte voor deze doelgroep, maar een doelgroep met een hoog inkomen. De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de Woonvisie 2022-2027 van de gemeente Tynaarlo.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de passendheid van het project. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het project zich verhoudt tot de diverse ruimtelijke aspecten, zoals archeologie, bodem, externe veiligheid, geluid, flora en fauna, luchtkwaliteit en water.
Toetsingskader
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.
Toetsing
Dit project voorziet in een functiewijziging van agrarisch naar wonen waarbij de bestaande woning in gebruik blijft als woning. Deze ontwikkeling wordt, gelet op de aard en de omvang, niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval verandert het gebruik van het perceel, van agrarische functie met bijbehorende bedrijfswoning naar alleen een vorm van wonen. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. Met dit wijzigingsplan is sprake van een afname van het ruimtebeslag ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Verder vinden geen wijzigingen aan de wijze van ontsluiting plaats en wordt de parkeerbehoefte, net als in de huidige situatie, binnen het plangebied opgelost. Daarnaast leidt de ontwikkeling tot een lagere verkeersaantrekkende werking dan in de huidige situatie mogelijk is. Op basis van voorgaande wordt de beoogde ontwikkeling niet gekwalificeerd als stedelijk ontwikkelingsproject. Er behoeft dan ook geen besluit te worden genomen of een MER nodig, dan wel niet nodig is.
Toetsingskader
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest.
De ontwikkeling is aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Uit deze digitale watertoets blijkt dat voor dit project de korte procedure gevolgd moet worden. De samenvatting van de watertoets is opgenomen in bijlage 3.
Waterbeleid
Vigerend beleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.
Veilig, voldoende en schoon water
Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als een van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen wil zij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Het regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.
Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:
• het vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit);
• het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit).
Borgen integrale afweging
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.
Wateradvies
Verhardingstoename
De verharding in dit project neemt ten opzichte van de huidige situatie af. Compenserende maatregelen zijn daarom niet nodig.
Grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen kan gewerkt worden met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.
Drooglegging | |
Woningen met kruipruimte | 1,30 meter |
Woningen zonder kruipruimte | 1,00 meter |
Gebiedsontsluitingswegen | 0,80 meter |
Erftoegangswegen | 0,80 meter |
Groenstroken / ecologische zones | 0,50 meter |
Afvoer van riool- en hemelwater: via een (verbeterd) gescheiden stelsel, hemelwater wordt geïnfiltreerd
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. De initiatiefnemer dient te onderzoeken of infiltratie mogelijk is.
Gezien dat de voorgenomen ontwikkeling een functiewijziging betreft, verandert de afvoer van het riool- en hemelwater niet ten opzichte van de huidige situatie.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.
De VNG-publicatie beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving; een rustige woonwijk/rustig buitengebied verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder kan optreden ten gevolge van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Indicatieve richtafstanden (voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar) voor woningen in de twee te onderscheiden omgevingen bij verschillende bedrijfstypes (ingedeeld in milieucategorieën) zijn weergegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Indicatieve richtafstanden in meters tot omgevingstype (bron: VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering')
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6.1 | 1.500 m | 1.000 m |
De in tabel 4.1 weergegeven afstanden betreffen de afstanden tussen de perceelgrens van de activiteiten (niet de bebouwingsgrens) en de gevel van de (geluid)gevoelige bestemming (de woningen). De afstanden zijn volgens de VNG-brochure algemene richtafstanden en geen harde afstandseisen. Gemotiveerd afwijken van deze afstanden is mogelijk, zo volgt ook uit jurisprudentie.
Toetsing
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een bloemenkwekerij. Hiervoor geldt de milieucategorie 2, waarbij een richtafstand tussen het bestemmingsvlak en het plangebied van 30 meter dient te worden aangehouden. Met een afstand van circa 350 meter wordt ruim voldaan aan deze richtafstand.
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een mestopslag. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand tussen het bestemmingsvlak en het plangebied van 50 meter dien te worden aangehouden. Met een afstand van circa 190 meter wordt ruim voldaan aan deze richtafstand.
Verder kan gesteld worden dat de milieusituatie ten opzichte van gevoelige functies in de omgeving verbeterd. Dit vanwege het feit dat er geen sprake meer is van een agrarisch bedrijf.
Het milieu- en omgevingsaspect bedrijven en milieuzonering zal geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Toetsing
Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. De bestaande woning in het plangebied hoeft daarom niet getoetst te worden. Hier wordt geen nieuwe geluidgevoelige functie voorgesteld. Op basis van de feitelijk en vergunde situatie is de woonfunctie namelijk al toegestaan.
Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook geen belemmeringen voor dit project.
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Toetsing
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Ten westen van het plangebied loopt een transport buisleiding met een diameter van circa 6 inch en een werkdruk van 40 bar. Hierbij dient een inventarisatieafstand aangehouden te worden van 70 meter. Met een afstand van minimaal 800 meter wordt hier ruim aan voldaan. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. De beoogde vervangende nieuwbouw zal naar verwachting geen negatief effect hebben op de luchtkwaliteit in het plangebied. Vanwege de kleinschalige ontwikkeling in het plangebied is de regeling NIBM van toepassing en draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij nieuwbouw dient te worden beoordeeld of de bodemkwaliteit voldoende is en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsing
Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Tijdens het onderzoek zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Een verkennend onderzoek naar asbest (conform NEN 5707) is niet noodzakelijk. Er zijn verdere lichte verontreinigingen aangetroffen. De gemeten concentratie is daarnaast dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is. Een duidelijke oorzaak voor de licht verhoogde concentratie aan dichloormethaan is niet aan te geven. De gemeten concentratie is dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde), dat een aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over in de Omgevingswet wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
Toetsing
Voor het plangebied geldt een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Hierbij dient bij bouwwerken groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,3 meter onder het maaiveld archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. In verband met het aanleggen van een poel en de zonnepanelen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 7. In geen van de geplaatste boringen zijn archeologische indicatoren gevonden. Er zijn in de bodem geen intacte bodemhorizonten, cultuurlagen of archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de afwezigheid van intacte bodemhorizonten, cultuurlagen en archeologische indicatoren is de kans op de aanwezigheid van archeologische waarden klein. Er zijn in het verleden en tijdens het veldwerk geen archeologische vondsten in de plangebieden en de directe omgeving gedaan. Archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet nodig. Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015.
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent een integrale afweging van alle belangen die een effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Het plangebied is bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud en zo mogelijk herstel van de ruimtelijke structuur en de cultuurhistorische waarden van Eelde-Paterswolde. Zoals benoemd in paragraaf 2.2 is het voornemen van het project (onder andere) om de sobere en heldere uitstraling van de boerderij, die door veranderingen door de jaren heen verloren is gegaan, terug te halen. Dit is geïllustreerd in het ontwerp dat is opgenomen als bijlage 1. Dit sluit aan bij de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht', aangezien het voornemen streeft naar het mogelijk herstel van de cultuurhistorische waarden van Eelde-Paterswolde.
De provincie heeft verder aangegeven dat door de herontwikkeling van het perceel een goed gemotiveerde kwaliteitsslag plaatsvindt. Wel vraagt de ontsluiting nog om een ontwerpslag met betrekking tot de dubbele inrit. Van oudsher was er een inrit op het perceel aanwezig. Het realiseren van twee inritten is wellicht praktischer, maar vanuit cultuurhistorisch oogpunt minder gewenst. In de gewenste situatie wordt de nieuwe inrit, gepositioneerd ter hoogte van de plek waar vroeg al een ontsluiting was. Deze inrit wordt volledig gebruikt voor gemotoriseerd verkeer en wordt daarmee gezien als de hoofdinrit
De oude inrit aan de noordzijde blijft zichtbaar maar zal niet worden gebruikt. Hiermee blijft het oorspronkelijke 'boerenerf' afleesbaar. Op deze positie staat ook een NUTS kast op het eigen terrein. Door de oude inrit visueel in stand te houden blijft de kast goed bereikbaar (bij storingen ed.). De inrit zal in het voorgebied niet worden voorzien van verharding en zal ook niet gebruikt worden voor langzaam verkeer. Het milieu- en omgevingsaspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving.
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
In de Wnb wordt ook onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
Ten behoeve van deze sloop en nieuwbouw heeft een ecologische quickscan plaatsgevonden.
De gronden rondom het plangebied maken deel uit van het NNN. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied (eerst agrarische bedrijfsvoering met bedrijfswoning en nu naar reguliere woning) treden geen nadelige effecten op voor dit natuurgebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het Drentsche Aa-gebied, bedraagt circa 4 kilometer. Gezien de aard en de omvang van de ontwikkeling in het plangebied, kunnen op voorhand nadelige effecten voor dit natuurgebied worden uitgesloten.
Stikstof
Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 toegevoegd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. De sloop, aanleg- en exploitatiefase zijn in dezelfde berekening meegenomen. De sloop, aanleg- en exploitatiefase zullen elk nog in hetzelfde jaar plaatsvinden. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Voor het project is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 5 opgenomen. Uit de QuickScan is gebleken dat er mogelijk jaarrond beschermde nesten van huismus en kerkuil, algemene broedvogels, verblijfplaatsen en een essentiële vliegroute van vleermuizen en een verblijfplaats van de steenmarter binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Voor de huismus en kerkuil dient voorafgaand aan de werkzaamheden nader onderzoek plaats te vinden. Voor gebouwbewonende vleermuizen en steenmarter dient ook een nader onderzoek plaats te vinden.
Voor algemene broedvogels wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen te werken. Wanneer men binnen het broedseizoen wil werken, dienen de vervolgstappen gevolgd te worden zoals beschreven in paragraaf 5.2 van het onderzoek. Voor een mogelijke vliegroute van vleermuizen langs de Hooiweg dient lichtverstoring voorkomen te worden.
Voor het verstoren of vernietigen van nest- of verblijfsplaatsen van beschermde diersoorten dient een ontheffing te worden aangevraagd. Om deze ontheffing te verkrijgen, dient er in ieder geval gemitigeerd te worden voor het verlies aan nest- of verblijfsplaatsen, welke mogelijk middels het nader onderzoek zullen worden aangetoond. Bij het aanbieden van deze mitigatie dient tevens rekening gehouden te worden met soort-specifieke eisen en aanvullende voorschriften vanuit de ontheffing. Met name de vaak verplichte gewenningsperiode kan ervoor zorgen dat het planvoornemen langer uitgesteld moet worden dan vooraf gedacht, de vertraging kan hierbij oplopen tot een jaar. Wanneer men echter de alternatieve verblijfplaatsen aanbiedt, voordat het nader onderzoek heeft plaatsgevonden, kan de gewenningsperiode alvast beginnen en kunnen de werkzaamheden mogelijk eerder worden uitgevoerd.
Verbeelding
Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo ' van de gemeente Tynaarlo.
Regels
Het wijzigingsplan bevat een verwijzing naar de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo. Het perceel krijgt conform de regeling van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Voor het wonen geldt dat deze bedoeld is voor maximaal 1 huishouden.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het initiatief betreft de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en de realisatie van een bijbehorend bijgebouw in Paterswolde. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Omdat er geen nieuwe woning wordt toegevoegd wordt er alleen een planschadeovereenkomst afgesloten. Andere kosten zijn hier niet aan de orde. Hiermee is het kostenverhaal voldoende verzekerd.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, met de daarbij horende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
Het conceptontwerp is in vooroverleg gebracht bij de overlegpartners. Van de provincie Drenthe is geen inhoudelijke reactie ontvangen, maar alleen een ontvangstbevestiging (zie bijlage 8). De gemeente geconcludeerd hieruit dat zij instemt met het ontwerp-wijzigingsplan. Ook het waterschap stemt in met het wijzigingsplan. Zie daarvoor bijlage 9.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het ontwerpwijzigingsplan kenbaar te maken. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel acht de provincie het aspect cultuurhistorie van provinciaal belang. Op basis van de reactie van de provincie is dit aspect in paragraaf 4.10 nader toegelicht.
Vervolgens is het wijzigingsplan ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het wijzigingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.