direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuidzijde Zuidlaardermeer, waterscouting en surfstrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Gemeente Tynaarlo is voornemens om het surfstrand van het Zuidlaardermeer opnieuw in te richten en de waterscouting Nicolaasgroep naar deze locatie aan de zuidkant van het Zuidlaardermeer te verplaatsen. De waterscouting is in de huidige situatie aan de Noordma 2 gevestigd, in de nabijheid van het plangebied. Het nieuwe terrein zal, naast surfstrand en locatie voor waterscouting, ook enkele weken per jaar worden gebruikt als kampeerterrein voor de waterscouting. De waterscouting ontvangt tijdens deze periode andere groepen die op het terrein kunnen kamperen. De beoogde bebouwing bestaat uit het clubgebouw van de waterscouting en een botenloods. Verder voorzien de plannen in een ligweide, het genoemde kampeerterrein, parkeervoorzieningen en een aanpassing van de groenstructuur.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer uit 2005, omdat op basis van de bestemming 'Natuur- en agrarisch gebied Noordlanden' op of in de gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidkant van het Zuidlaardermeer en ten noorden van Zuidlaren. Het plangebied ligt in buitengebied. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

1.3.1 Zuidoevers Zuidlaardermeer

Het plangebied is momenteel geregeld in het bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer, dat op 13 december 2005 door de gemeenteraad van Tynaarlo is vastgesteld. Het plangebied heeft de bestemming 'Natuur- en agrarisch gebied Noordlanden'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor het behoud en ontwikkelen van natuurwaarden, waaronder de aanleg van waterpartijen, het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden en de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

In de figuren 1.2 en 1.3 is een uitsnede van het geldende plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0003.png"

Figuur 1.3 Legenda behorend bij plankaart

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0004.jpeg"

Figuur 1.4 Ligging plangebied met het vigerende bestemmingsplan Zuidoevers Zuidlaardermeer

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan voldoet aan de landelijke standaarden voor de opzet van (digitale) bestemmingsplannen. De stedenbouwkundige randvoorwaarden en beleidsmatige keuzes zijn op hoofdlijn vastgelegd.

In deze plantoelichting wordt het plan beschreven en worden de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen, gemotiveerd. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) worden in de volgende hoofdstukken beschreven:

  • een gebiedsbeschrijving en beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van het geldende en van belang zijnde beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de effecten voor de omgeving en de te nemen maatregelen vanuit de omgeving (hoofdstuk 4);
  • een planbeschrijving met daarin de hoofduitgangspunten voor de juridische regeling (hoofdstuk 5);
  • een weergave van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de zuidkant van het Zuidlaardermeer. Het Zuidlaardermeer is een 540 ha groot meer met daarnaast nog 120 ha aan oeverlanden, ten noorden van Zuidlaren en ten zuidwesten van Hoogezand. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 30.000 m2.

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit onbebouwd grasland. De groenstructuur bestaat voornamelijk uit bomen en struikgewas in het westelijk en zuidelijk deel van het plangebied. In het noorden is een openbare ligweide aanwezig die mensen recreatief gebruiken. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door het Zuidlaardermeer en de Plankensloot. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door een watergang. Ten oosten wordt het plangebied eveneens begrensd door grasland. Verder ten oosten is een camping aanwezig, waar ook waterscouting Nicolaasgroep is gevestigd. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de Meerweg. Deze weg heeft een 60 km/uur-regime.

Verder ten zuiden ligt momenteel grasland. Hier wordt echter een natuurontwikkeling voorzien (project Noordma). Dit plangebied ligt tussen het natuurgebied Tusschenwater en het Zuidlaardermeer. Samen worden deze gebieden een doorstroommoeras met hetzelfde peil als het Zuidlaardermeer. Het bestemmingsplan dat aan de ontwikkeling ten grondslag ligt is ter inzage gelegd.

Waterscouting Nicolaasgroep is in de huidige situatie bij de bestaande camping ten oosten van het plangebied gevestigd, aan de Noordma 2. Dit terrein ligt niet aan het water, waardoor het voor de waterscouting geen goede ligging heeft. Om deze reden is de waterscouting voornemens zich in het plangebied te vestigen. Hoewel het plangebied een natuurbestemming heeft, wordt het gebruikt ten behoeve van dagrecreatie. De ontwikkeling die mogelijk werd gemaakt met het vigerende bestemmingsplan (natuur), is nooit uitgevoerd.

In figuur 2.1 is een aanzicht op het plangebied weergegeven. In figuur 2.2 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0005.png"

Figuur 2.1 Aanzicht plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0006.png"

Figuur 2.2 Ligging plangebied met luchtfoto van de huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het plangebied opnieuw ingericht en vestigt waterscouting Nicolaasgroep zich hier. Het huidige gebruik (dagrecreatie) wordt in de toekomstige situatie voortgezet. Ten behoeve van de waterscouting worden een clubgebouw en een botenloods gerealiseerd. Het clubgebouw krijgt een oppervlakte van 384 m2, met een bouw- en goothoogte van respectievelijk 7 en 5 meter. De botenloods krijgt een oppervlakte van 200 m2 met een vergelijkbare maatvoering in bouw- en goothoogte.

Eén à twee keer per jaar wordt door de waterscouting een kamp georganiseerd, waarbij de scouts op het terrein overnachten. Noordelijk Waterkamp (NoWaKa) zal eens per twee jaar een vijfdaagskamp op het terrein organiseren. Dat is nu ook al het geval. Daarom zal het gedeelte achter de ligweide deels als kampeerterrein worden gebruikt. Het kampeerterrein mag enkel gebruikt worden door scoutingverenigingen, voor maximaal 35 dagen per kalenderjaar. De overige dagen kent het terrein een openbaar karakter. De ligweide blijft bestaan en zal, net als in de huidige situatie, voor een ieder toegankelijk zijn. Het parkeerterrein dat zich nu aan de oostzijde van het plangebied bevindt, wordt weggehaald. Aan de westzijde van het plangebied worden nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. De groenstructuur van het plangebied wordt aangepast. Aan de westzijde van het plangebied wordt een lage groene erfafscheiding naast het wandelpad aangelegd.

In figuur 2.3 is een concept inrichtingsschets van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0007.jpg"

Figuur 2.3 Concept inrichtingsschets plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Binnen het Rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Ladder voor Duurzame verstedelijking en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van belang.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Er wordt gestimuleerd om er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Het plangebied valt onder het NOVI-gebied Groningen. Het Rijk heeft als doel om een nieuw en aantrekkelijk toekomstperspectief voor Groningen met fysieke maatregelen te creëren. Het Rijk heeft een belangrijke rol als het gaat om gaswinning. Enerzijds laat schade diepe sporen na in het Groningse landschap, anderzijds biedt dit vele kansen voor het ruimtelijk beleid van provincie en gemeenten. Het gebied is ook wat betreft cultureel erfgoed van groot belang voor Nederland. Het opstellen van een plan van aanpak om prioriteiten te bepalen en mogelijkheden van organisatie van de inzet van regio en Rijk te onderzoeken, behoort tot het proces.

Opgaven

Nederland heeft een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost, zij moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het plangebied raakt de opgave 'toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied'. In het plangebied worden voorzieningen beoogd om het surfstrand van het Zuidlaardermeer op toeristisch en recreatief gebied te ontwikkelen. Daarmee wordt het plangebied toekomstbestendig gemaakt en is de ontwikkeling in overeenstemming met de NOVI.

Conclusie

Het plan voldoet aan de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen Rijksbelangen genoemd in het Barro.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De Ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.

Binnen het plangebied worden één clubgebouw en een loods gerealiseerd. Het plangebied valt onder 'andere stedelijke functie'. Voor dit type gebied geldt een ondergrens van 500 m2. Het clubgebouw zal een oppervlakte van 384 m2 krijgen, de botenloods een oppervlakte van 200 m2. Daarmee kan de ontwikkeling als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Ook ligt het plangebied in het buitengebied, waardoor een uitgebreide motiveringsplicht van toepassing is. Een toets aan de Ladder is derhalve noodzakelijk.

Laddertoets

Bij de beoordeling van de behoefte moet het bestaande aanbod worden betrokken. Vaak betekent dit dat moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met (de effecten op) leegstand. Allereerst is het van belang om vast te stellen dat er op lange termijn behoefte is aan de activiteit. In de huidige situatie is de scoutingvereniging op een locatie gevestigd die niet aan het water zit. Hierdoor heeft het terrein voor de waterscouting geen goede ligging. In de toekomstige situatie verhuist de scouting naar een locatie die wel aan het water is gelegen, waardoor de scouting zijn activiteiten weer volledig kan uitoefenen. Behalve een clubgebouw wordt een botenloods in het plangebied gerealiseerd. Hierdoor kan de scouting in de winter aan de boten werken en is het voor zijn activiteiten niet aan de zomer gebonden.

Buiten bestaand stedelijk gebied

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een extra motivering vereist, waarbij moet worden aangetoond waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Met betrekking tot de ontwikkeling kan worden gesteld dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, omdat een waterscouting zijn functie aan water ontleent en daarom gebonden is aan deze locatie. Tevens is een kampeerterrein niet geschikt om binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Het plangebied is vanwege zijn rust en ruimte bij uitstek geschikt voor een waterscouting met bijbehorend kampeerterrein.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat er behoefte is aan de ontwikkeling. In bestaand stedelijk gebied is geen locatie aanwezig die tegemoetkomt aan de functies van een clubhuis, botenloods en kampeerterrein ten behoeve van een waterscouting.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Drenthe vastgelegd in de Omgevingsvisie Drenthe 2022. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Beide documenten hebben inmiddels diverse wijzigingen ondergaan. In dit bestemmingsplan is getoetst aan de vastgestelde versie van 28 september 2022. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, wordt deze Omgevingsvisie van rechtswege aangemerkt als omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. Dit volgt uit artikel 4.10, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 26 juni 2023 de provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. Deze verordening is speciaal opgesteld voor het geval de Omgevingswet niet in werking treedt. Deze verordening bevat de onderwerpen die niet op inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen wachten en die daarmee ook zonder Omgevingswet in werking moeten treden. Deze verordening voorziet in deze behoefte. De teksten zijn afkomstig uit de Omgevingsverordening Drenthe 2022 die tegelijkertijd met deze verordening ter inzage is gelegd, met dien verstande dat specifieke Omgevingswet termen zijn vervangen met een term die van toepassing is onder de Wet ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat deze verordening spreekt van ruimtelijk plan, terwijl de Omgevingsverordening Drenthe 2022 spreekt van ‘omgevingsplan’.

Artikel 2.28 Natuurnetwerk Nederland

Ingevolge kaart D3 van de verordening is het plangebied aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Op grond van sub a dient het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid te bevatten die bepaalt dat burgemeester en wethouders een bestemming kunnen wijzigen in een natuur- of bosbestemming. Dit is vastgelegd in de regels. Ook kan het bestemmingsplan geen bestemmingen of regels bevatten die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland significant aantasten. Bij dit bestemmingsplan wordt de natuurbestemming veranderd in een recreatieve bestemming. Aan de bestemmingen worden aanduidingen ten behoeve van een clubgebouw, botenloods en kampeerterrein toegevoegd. Deze bestemmingen en bijbehorende aanduidingen tasten de wezenlijke kenmerken en waarden van het plangebied niet aan. Aan het plangebied wordt relatief weinig gewijzigd ten behoeve van de waterscouting.

Voorts dient conform lid 2 de toelichting op het ruimtelijk plan de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland te beschrijven, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan, en aan te geven hoe de wezenlijk kenmerken en waarden worden beschermd en hoe negatieve effecten hierop worden voorkomen. Het plangebied behoort tot het Zuidlaardermeergebied. Dit gebied bestaat uit het Zuidlaardermeer met zijn omringende oeverlanden en een deel van de polders ten noorden en noordwesten van het meer, waarin ook een deel van het Foxholstermeer en het Drentse Diep zijn gelegen. Ten zuidoosten van Noordlaren zijn de oeverlanden van het meer grotendeels bebost geraakt met elzen.

In het Natura 2000 doelendocument (Ministerie LNV 2006a) worden twee ‘kernopgaven’

vermeld voor het Zuidlaardermeergebied:

  • 4.11 Plas-dras situaties: Plas-dras situaties voor Smienten (A050) en broedvogels zoals Porseleinhoen (A119) en Kemphaan (A151), Kwartelkoning (A122) en Noordse woelmuis (H1340).
  • 4.12 Overjarig riet: Herstel van grote oppervlakten/brede zones overjarig riet, inclusief waterriet, door herstel van natuurlijke peildynamiek en tegengaan verdroging voor rietmoerasvogels, zoals Roerdomp (A021), Purperreiger (A029), Snor (A292), Grote karekiet (A298) en voor de Noordse woelmuis (*H1340).

Hierbij moet wel de opmerking worden geplaatst dat niet alle bovengenoemde soorten in het Zuidlaardermeergebied voorkomen. Zo is de aanwezigheid van Purperreiger en Noordse woelmuis niet vastgesteld in het gebied. In paragraaf 4.3 is de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied onderzocht.

Met het planvoornemen worden de natuurlijke kenmerken en waarden van het plangebied nauwelijks gewijzigd. Een aantal bomen wordt ten behoeve van de ontwikkeling verwijderd, maar hier komen bomen in de plaats voor terug. Het kamperen vindt slechts een aantal weken per jaar plaats en het clubgebouw en de botenloods hebben een relatief kleine omvang, gelet op het oppervlak van het plangebied. Bovendien wordt het huidige gebruik (dagrecreatie) in de toekomstige situatie voortgezet. Hoewel het plangebied een natuurbestemming heeft, is deze ontwikkeling met het vigerende bestemmingsplan nooit mogelijk gemaakt.

Artikel 2.34 Water

Het plangebied ligt in het beekdal. Ingevolge artikel 2.34, lid 1 mag het bestemmingsplan niet voorzien in nieuwe kapitaalintensieve functies. Het planvoornemen voorziet niet in een bedrijfsbestemming of het inzetten van machines, daarom is geen sprake van kapitaalintensieve functies.

Artikel 4.5 Verbod temperatuuropslag

Conform lid 1 is het verboden een Temperatuur Opslag-systeem voor middelhoge of hoge temperatuur te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat de warmte wordt toegevoegd op een diepte die is gelegen boven de zone 'Formatie van Breda' zoals deze is aangegeven op kaart C3 van de verordening. Het planvoornemen neemt deze regel in acht.

Artikel 9.5 Normen waterkwantiteit

Op grond van artikel 9.5, lid 2, sub c geldt dat met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, een gemiddelde overstromingskans van niet vaker dan eens in de 10 jaar voor grasland, niet zijnde natuur, waarbij 5% van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben. Het planvoornemen dient dit in acht te nemen.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie en de provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Tynaarlo

Op 14 november 2023 is de Omgevingsvisie Tynaarlo 2023-2040 vastgesteld. De omgevingsvisie betreft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende decennia. Een omgevingsvisie die inspireert, ruimte biedt aan nieuwe ontwikkelingen, handvatten biedt voor initiatieven van inwoners, bedrijven en stakeholders, maar ook een visie die houvast geeft en die robuuste structuren, zoals natuur en landschap, vastlegt en beschermt.

De ontwikkelingen rondom het Zuidlaardermeer worden van belang geacht voor Zuidlaren. De hier geplande natuurontwikkeling biedt kansen voor recreatie en toerisme. Binnen de gemeente Tynaarlo worden vier accentgebieden voor recreatie en toerisme onderscheiden. Het plangebied ligt in het deelgebied 'accent recreatie en toerisme'. Dit deelgebied betreft het gebied rond het Zuidlaardermeer en het Hunzedal. Hier gaan natuurontwikkeling en recreatie goed samen. Het rietmoeras vangt het slib uit de Hunze op en zorgt voor een biologische waterzuivering. Dit maakt het water in het Zuidlaardermeer schoner en minder troebel, ecologisch van belang, maar ook aantrekkelijk voor waterrecreanten. In deze zone liggen volop kansen voor een intensivering van de recreatie: fietsen, wandelen en kanoën in het Hunzedal en waterrecreatie en natuurbeleving rond het Zuidlaardermeer. De planontwikkeling past hier goed bij.

Uit de omgevingsvisie volgt verder dat het gebruik van het Zuidlaardermeer voor de vaarrecreatie wordt gestimuleerd. Het doel is om in combinatie met natuurontwikkeling de dag- en verblijfrecreatie aan de zuidkant van het Zuidlaardermeer, waaronder De Wachter, te bevorderen. Het planvoornemen sluit hier op aan.

Conclusie

Het planvoornemen is in lijn met het gemeentelijk beleid.

3.3.2 Structuurvisie Archeologie

De Structuurvisie Archeologie van de gemeente Tynaarlo is vastgesteld op 28 mei 2013. De structuurvisie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan de wijze waarop de gemeente Tynaarlo hier in haar ruimtelijke beleid mee om moet gaan.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Tynaarlo, die onderdeel uitmaakt van de structuurvisie, heeft het plangebied een archeologische waarde. In dat kader is in mei 2019 een waarderend booronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.2.1.

Conclusie

Het planvoornemen is in overeenstemming met de archeologische structuurvisie.

3.3.3 Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024

De Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024, vastgesteld op 23 september 2014 door gemeente Tynaarlo, legt vast wat de belangrijkste cultuurhistorische aspecten zijn binnen de gemeente en op welke wijze hier in de toekomst mee kan of moeten worden omgegaan. De structuurvisie bevat een afwegingskader die bij nieuwe ontwikkelingen toegepast moet worden. Dit kader bevat een driedeling. In gebieden van (zeer) hoge waarde wordt gestreefd naar behoud en/of inpassing (1). Bij gebieden van een (hoog- of laag-) gemiddelde waarde wordt gestreefd naar verbetering van de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit (2). Daar waar gebieden (zeer)laag zijn gewaardeerd dient

cultuurhistorie vooral ter inspiratie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren (3).

Zoals in paragraaf 4.2.2 is aangegeven, geldt voor het plangebied een hoog gemiddelde waarde. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gestreefd naar verbetering van ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit door middel van specifiek beleid en/of planregels in de reguliere bestemming. In paragraaf 4.2.2 is nader uitgewerkt hoe hieraan wordt voldaan.

Conclusie

Het planvoornemen is in overeenstemming met de structuurvisie.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo 2009

Het Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo 2009 (LOP), vastgesteld op 8 december 2009 door de gemeente Tynaarlo, is een thematische uitwerking van het structuurplan uit 2006 waarin de integrale visie op de ruimtelijke inrichting van de gemeente Tynaarlo werd neergelegd. In het landschapsontwikkelingsplan zijn de ambities ten aanzien van het landschap aangescherpt en komt de gemeente met een uitvoeringsplan. Het landschapsontwikkelingsplan heeft de status van een structuurvisie. Dit betekent dat nieuw ruimtelijk beleid hierop getoetst dient te worden.

Uit de structuurvisie volgt dat het Zuidlaardermeer mede wordt beschouwd als recreatiegebied. Met de aanwijzing van het Zuidlaardermeer als Natura 2000-gebied is ook de hoofdkoers voor het gebied duidelijk. Aanpassing van een dergelijk gebied is slechts onder zeer stringente voorwaarden mogelijk en dan nog alleen als de voorgenomen ingreep van groot maatschappelijk belang is. Het is echter anders gesteld met de zuidoevers van het Zuidlaardermeer. Voor dit gebied is een plan ontwikkeld waarbij verplaatsing van recreatiebedrijven gekoppeld is aan grootschalige natuurontwikkeling rond de uitstroom van de Hunze in het meer. Zodoende sluit het planvoornemen aan op de beoogde ontwikkelingen.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met het landschapsontwikkelingsplan.

3.3.5 Welstandsnota Tynaarlo

De welstandsnota van de gemeente Tynaarlo is vastgesteld op 4 maart 2014. In deze welstandsnota wordt duidelijk gemaakt welke aspecten en karakteristieke elementen in welk gebied door de gemeente Tynaarlo belangrijk worden gevonden. Het grondgebied van de gemeente Tynaarlo is hiervoor in verschillende gebieden opgedeeld. Binnen deze welstandsgebieden wordt aangegeven welk welstandsniveau gevoerd wordt en welke criteria er bij het beoordelen van de bouwplannen voor dat gebied van toepassing zijn. Hierbij kan gedacht worden aan het kleur- en materiaalgebruik.

Uit de welstandsnota volgt dat het plangebied valt binnen het welstandsgebied 'voorzieningen voor dagrecreatie'. Binnen dit welstandsgebied worden terreinen bedoeld die zijn aangelegd om voorzieningen te bieden voor dagrecreatie. De plaats van deze terreinen heeft veelal te maken met een bijzondere aantrekkelijkheid van de omgeving, zoals water. De recreatieterreinen Hoornse Plas (Paterswoldse Meer) en Meerzicht (Zuidlaardermeer) komen bij uitstek in aanmerking voor de indeling in dit welstandsgebied. De bebouwing bestaat doorgaans uit voorzieningen die voor dagrecreatie noodzakelijk zijn. Hoewel de gekozen locatie van deze terreinen te maken heeft met de landschappelijke waarden van de omgeving, is de inrichting van deze terreinen inclusief de bebouwing erop gericht om binnen korte tijd grote hoeveelheden mensen van dienst te kunnen zijn. Deze functionaliteit bepaalt de ligging en het uiterlijk van de bebouwing. Dat neemt niet weg dat samenhang in vormgeving van de bebouwing de ruimtelijke kwaliteit van het gebied kan versterken. Aandacht voor de architectonische kwaliteit van de bebouwing is daarom op zijn plaats. Waar zich mogelijkheden aandienen om met de vormgeving, materiaalgebruik of kleurstelling aan te sluiten bij de omgeving, zal daarvan gebruik gemaakt moeten worden. De bebouwing moet kunnen bijdragen om de aantrekkingskracht van deze terreinen functioneel en visueel te versterken.

Het welstandsniveau voor het plangebied is normaal. Ten behoeve van de ontwikkeling is een nieuwe terreininrichting (stedenbouwkundig plan) opgesteld. Voor het overige worden de geldende welstandscriteria in acht genomen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen, een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Onderzoek

In de toekomstige situatie worden een clubgebouw, botenloods en kampeerterrein aan het plangebied toegevoegd. Om de invloedssfeer van de reeds aanwezige bedrijvigheid nabij het plangebied te kunnen bepalen, is aangesloten bij de VNG-Brochure. Voor het plangebied gelden de richtafstanden voor een rustig buitengebied. Voor een clubgebouw geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Een kampeerterrein wordt als gevoelige functie aangemerkt. Dit betekent dat zowel gekeken moet worden naar de afstand tussen het clubgebouw en gevoelige functies in de omgeving alsmede naar eventuele milieuhinder ten opzichte van het kampeerterrein.

Ten westen van het plangebied, aan de Groningerstraat 21, was op basis van het vigerende bestemmingsplan een horecabestemming toegestaan. Burgemeester en wethouders hebben in 2018 echter een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning. Derhalve dient tussen het plangebied en de woning minimaal 30 meter afstand te worden aangehouden. Met een afstand van circa 300 meter wordt hieraan voldaan. Andere woningen zijn op verdere afstand van het plangebied gelegen.

Ten noordoosten van het plangebied zijn een jachthaven en paviljoen gevestigd. Voor een 'jachthaven met diverse voorzieningen' geldt milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Met een afstand van circa 320 meter tussen het plangebied en de jachthaven wordt hier aan voldaan. Verder is ten zuidwesten van het plangebied een paardenfokkerij gevestigd. Hiervoor geldt eveneens milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 meter. Met een afstand van circa 700 meter wordt hier ruimschoots aan voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de planontwikkeling niet in de weg.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over in de Omgevingswet. De inwerkingtreding van deze wet is op 1 januari 2024. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Onderzoek

Volgens de beleidskaart archeologie van de gemeente Tynaarlo heeft het plangebied een archeologische waarde. In dat kader is in mei 2019 een waarderend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1.

Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een waterburcht zijn niet aangetroffen. Het plangebied dat bekend staat onder monumentnummer 14110 kan dan ook worden afgevoerd van de monumentenlijst. De archeologische waarde van het plangebied kan naar laag worden bijgesteld. Met het oog daarop adviseert Salisbury Archeologie b.v. het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen. Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De bevindingen en aanbevelingen uit het onderzoek worden beoordeeld door de gemeente Tynaarlo.

4.2.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek

Op basis van de Cultuurhistorische beleidswaardenkaart van de gemeente Tynaarlo geldt ter plaatse van het plangebied de hoog gemiddelde waarde, zie figuur 4.1. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gestreefd naar verbetering van ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit door middel van specifiek beleid en/of planregels in de reguliere bestemming.

In dit geval is het plangebied onbebouwd en wordt deze herontwikkeld door middel van de realisatie van een clubgebouw en botenloods ten behoeve van de waterscouting. Bij de toekomstige ontwikkeling is nauwkeurig gekeken naar de cultuurhistorische waarden in de omgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een inrichtingsplan opgesteld. Hierbij wordt rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0008.png"

Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische beleidswaardenkaart gemeente Tynaarlo

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPSurfZuidlaarderm-0401_0009.png"

Figuur 4.2 Legenda behorende bij cultuurhistorische beleidswaardenkaart

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de planontwikkeling niet in de weg.

4.3 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

4.3.1 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten Natura-2000 gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Het Zuidlaardermeer, waar het plangebied aan is gelegen, behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Ingrepen worden niet toegestaan, tenzij uitgesloten is dat de ingreep een negatief effect heeft op het NNN. In het navolgende onderdeel is aangetoond dat het planvoornemen geen negatief effect heeft op het NNN-gebied.

Onderzoek

Stikstofdepositie

Het plangebied ligt op circa 2 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Drentsche Aa-gebied. Tevens behoort het plangebied tot Natuurnetwerk Nederland. In dit kader is het van belang om na te gaan of het plan significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van deze natuurgebieden. Om dit te kunnen bepalen, is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 2.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde.

4.3.2 Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is in juni 2020 een ecologische quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Uit de resultaten van het onderzoek volgt dat ten aanzien van broedvogels door uitvoering van de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming zal ontstaan, mits wordt voorkomen dat broedgevallen worden aangetast. Maatregelen om het aantasten van broedgevallen van vogels te voorkomen, worden beschreven in paragraaf 4.6 van het onderzoek. Ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen wordt geadviseerd om in het voorjaar van 2020 een inventarisatie naar jaarrond beschermde nestplaatsen uit te voeren.

Om te bepalen of door de geplande werkzaamheden een conflict met de Wet natuurbescherming zal ontstaan, dient onderzoek te worden uitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen (kraam-, zomer- en paar-/baltsverblijfplaatsen) en vliegroutes van vleermuizen in het plangebied. Ten aanzien van mogelijk aanwezige vliegroutes langs de oevers dient lichtuitstraling richting het water te worden voorkomen.

Om te bepalen hoe de uitvoering van de plannen zich verhoudt tot de Wet natuurbescherming, is aanvullend onderzoek nodig naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van de das, eekhoorn en steen- en boommarter in het plangebied. Ten aanzien van overige zoogdieren veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming.

Ten aanzien van alle vis-, amfibieën- en zoogdiersoorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen. De plannen veroorzaken geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van overige beschermde soorten.

Compensatieplan vleermuizen

Uit de ecologische quickscan is gebleken dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in de bomen niet op voorhand kan worden uitgesloten. In dat kader is in het voor- en najaar van 2020 een vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Indien uit het onderzoek blijkt dat verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, dient voorafgaand aan de kap van de bomen een ontheffing in het kader van de Wnb te worden verkregen. Een belangrijke voorwaarde voor het verkrijgen van een ontheffing is dat het verlies van vaste rust- en verblijfplaatsen tijdelijk en permanent voldoende wordt gecompenseerd. De compensatie kan worden gerealiseerd door het ophangen van vleermuiskasten aan bomen die niet worden gekapt. De kasten dienen gedurende een actief seizoen van vleermuizen gelijktijdig met de oorspronkelijke verblijfplaatsen aanwezig te zijn. Om deze reden zal vooraf aan het veldonderzoek al compensatie worden aangebracht. Deze compenserende maatregelen zijn neergelegd in Bijlage 4.

Tijdelijke compensatie

Aantal en type vleermuiskasten

Op basis van eerdere ervaring is bepaald hoeveel kasten moeten worden opgehangen. Het gaat in totaal om 12 kleine vleermuiskasten. De kasten dienen te worden opgehangen aan bomen op een afstand tot 200 meter van de te kappen bomen. Aan het ophangen van de vleermuiskasten zijn een aantal voorwaarden verbonden. Deze staan nader uitgewerkt in het compensatieplan.

Permanente compensatie

De permanente compenserende maatregelen ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen zijn afhankelijk van de resultaten van het vleermuisonderzoek. Indien verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetroffen, zijn er twee opties voor de realisatie van permanente compensatie:

  • De kasten voor de tijdelijke compensatie blijven na afronding van de werkzaamheden aanwezig, worden onderhouden en indien nodig vervangen, waardoor de kasten dienst kunnen doen als permanente compensatie.
  • Permanente compensatie wordt in de nieuwbouw gerealiseerd. In de huidige situatie is onduidelijk of de nieuwbouw zich hiervoor leent.

De maatregelen worden opgevolgd bij de planuitvoering.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de voorgenomen plannen niet in de weg.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Toetsing

Binnen het plangebied worden met een clubgebouw voor de waterscouting en een kampeerterrein meerdere verblijfs(recreatieve)voorzieningen gerealiseerd. In dat kader moet worden gemotiveerd dat de bodem van voldoende kwaliteit is om deze functies op uit te kunnen oefenen. Hiertoe is in oktober 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5.

De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • in een mengmonster van de bovengrond (MMbg2) is voor kobalt een licht verhoogd gehalte gemeten;
  • in de overige mengmonsters van de grond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 1) zijn geen verhoogde concentraties gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 2) zijn voor kobalt en nikkel licht verhoogde concentraties gemeten. Voor barium is een matig verhoogde concentratie gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 3) zijn voor kobalt en nikkel licht verhoogde concentraties gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 4) is voor molybdeen een licht verhoogde concentratie gemeten.

Hieronder volgt een beknopte bespreking van de geconstateerde verontreinigingen.

Demping

Ter plaatse van de dempingen zijn meerdere boringen uitgevoerd. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen. Aangenomen mag worden dat de dempingen zijn uitgevoerd met gebiedseigen grond.

Verhoogde gehalten in de grond

Een duidelijke oorzaak voor het licht verhoogde gehalte aan kobalt in de bovengrond is niet aan te geven. Het verhoogd gemeten gehalte is dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrondwaarde) dat aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.

Verhoogde concentraties in het grondwater

De licht tot matig verhoogde concentraties aan barium, kobalt, nikkel en zink in het grondwater hebben vermoedelijk een natuurlijke oorsprong. Formeel gezien geeft de matig verhoogde concentratie aan barium aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. Uit het vooronderzoek blijkt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de locatie verdacht is voor barium. Omdat barium vaker van nature verhoogd voorkomt in de omgeving van de onderzoekslocatie, is nader onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van de gemeten gehalten in de grond en het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De gehalten zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.

4.5 Verkeer, ontsluiting en parkeren

Verkeer en ontsluiting

Binnen het plangebied worden een clubgebouw van 384 m2, een botenloods van 200 m2 en een kampeerterrein mogelijk gemaakt. Op voorhand kan worden gesteld dat een botenloods geen (extra) verkeersgeneratie genereert. Voor de ligweide hoeft geen verkeersgeneratie te worden berekend, omdat deze in de huidige situatie ook aanwezig is en deze in de toekomstige situatie dus niet voor extra verkeersgeneratie zal zorgen. Het gebied waar de voorzieningen mogelijk worden gebouwd betreft onbebouwd grasland. De toekomstige verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van CROW (publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren).

Gemeente Tynaarlo betreft een weinig stedelijke gemeente en de locatie ligt in buitengebied. Binnen publicatie 381 bestaat de categorie 'clubhuis van een scoutingvereniging' niet. De meest vergelijkbare categorie is een sporthal. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van 12,05 mvt/etmaal per 100 m2 bvo. Aldus geldt een verkeersgeneratie van 46,27 mvt/etmaal voor het clubgebouw. Op basis van het inrichtingsplan lijken 20 kampeerplaatsen mogelijk te worden gemaakt. Voor een kampeerterrein geldt een verkeersgeneratie van 0,4 mvt/etmaal per standplaats, aldus is de toekomstige verkeersgeneratie voor het parkeerterrein 8 mvt/etmaal. In totaal neemt de verkeersgeneratie in de toekomstige situatie afgerond met 52 mvt/etmaal toe. Het plangebied wordt ontsloten op de Meerweg. Via de Noordma kan de N386 worden bereikt. Daarnaast kan via de Groningerstraat het dorp Zuidlaren en de N386 worden bereikt. Daarmee is het plangebied goed ontsloten en kan de toename van verkeersgeneratie zonder problemen worden opgevangen.

Parkeren

Op basis van publicatie 381 van het CROW is de parkeerbehoefte berekend. Voor een sporthal geldt een parkeerbehoefte van 3,45 per 100 m2 bvo. Voor het clubgebouw is dit een parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen. Voor een kampeerterrein geldt een parkeerbehoefte van 1,2 per standplaats, voor 10 standplaatsen is de parkeerbehoefte aldus 12. In totaal bedraagt de toekomstige parkeerbehoefte 24 parkeerplaatsen. In de westzijde van het plangebied worden circa 44 parkeerplaatsen aangelegd. Er hoeven geen parkeerplaatsen in de openbare ruimte te worden gerealiseerd. Daarmee wordt ruim voldoende voorzien in de parkeerbehoefte.

4.6 Geluid

Toetsingskader

Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30 km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaald de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden.

Geluidzone industrielawaai

Een geluidzone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. Op grond van de wet behoort tot de geluidzone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Buiten een geluidzone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidnormen.

Grenswaarden voor nieuwe gevoelige functies

Binnen de geluidzone zijn geluidsgevoelige bestemmingen slechts aanvaardbaar indien de geluidsbelasting aan de gevel aan de wettelijke grenswaarden voldoet. Voor nieuwe geluidsgevoelige functies, zoals woningen, geldt een wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Op grond van de momenteel vigerende Wet geluidhinder kan het bevoegd gezag de betreffende hogere grenswaarden vaststellen indien blijkt dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ondervinden van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard.

Onderzoek

Binnen het plangebied worden geen geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt, waardoor er ook geen noodzaak is om akoestisch onderzoek uit te voeren.

4.7 Water

Toetsingskader

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Dit is gedaan door middel van het doorlopen van de digitale watertoets. Het resultaat is opgenomen als Bijlage 7. Hieruit is naar voren gekomen dat de normale procedure gevolgd moet worden.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de waterschappen nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Beleid Waterschap Hunze en Aa's

Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Zorgen voor schoon, veilig en voldoende water is de kern van het waterschapswerk. Wat deze ontwikkelingen en opgaven zijn en hoe daarmee wordt omgegaan, legt het waterschap voor een periode van zes jaar vast in het waterbeheerprogramma. Daarbij is het volgende kader van belang:

  • Deltaplan Waterveiligheid;
  • Deltaplan Zoetwater;
  • Europese Kaderrichtlijn Water;
  • Deltaplan Ruimtelijke Adaptie.

Het waterschap heeft als taak te zorgen voor veiligheid, voldoende water en schoon en ecologisch gezond water. Daarbij horen de volgende doelen en ambities:

  • Zorgen voor voldoende water, zowel in natte als in droge perioden;
  • Het functioneel houden van het watersysteem en waterkeringen, waardoor de waterveiligheid en water aan- en afvoer nu en in de toekomst gewaarborgd blijft. Daarnaast benut het Waterschap zoveel mogelijk kansen voor ecologie en natuur;
  • Het in functionele staat houden van de vaarweg;
  • Het geheel terugdringen of beheersen van invasieve exoten zodat er geen belemmering is van de doorstroming van de watergangen, schade aan oevers en dijken of gevaar voor verdringing van inheemse soorten;
  • Dijken verzwakken niet door graafschade en gravers veroorzaken geen onveilige situaties voor medewerkers of inwoners;
  • Door middel van vergunningverlening, toezicht en handhaving voorkomen en beperken we zoveel mogelijk de nadelige gevolgen op onze watersystemen, als gevolg van (voorgenomen) activiteiten;
  • De zuiveringen voldoen aan de lozingsvoorwaarden;
  • Duurzaam grondwaterbeheer, waardoor een robuust grondwatersysteem nu en in de toekomst gewaarborgd blijft.

Toetsing: normale procedure

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Waterschap Hunze en Aa's.

Kaden en zeekering

De boezemkaden, de zogenaamde secundaire kering, beschermen het plangebied tegen

overstromingen vanuit de boezem. De kades hebben een minimale provinciale veiligheidsnorm van 1:100 jaar, welke in sommige delen van het beheergebied kan oplopen tot 1:300 jaar of maximaal 1:1000 jaar. Een hogere norm is gebaseerd op de impact van een overstroming; grotere economische schade door een overstroming resulteert in een hogere norm (Beheerprogramma 2016-2021). Om de werking van de secundaire kering te beschermen ligt aan weerszijden van de kades een beschermingszone van 5 m. Binnen deze zone is voor het uitvoeren van werkzaamheden nodig de werkzaamheden vooraf te melden dan wel een watervergunning aan te vragen, zoals is geregeld in de Keur van het waterschap. Het ingediende plan ligt binnen de beschermingszone van een boezemkade. In dat kader wordt een watervergunning aangevraagd bij het Wetterskip. In overleg met het Wetterskip wordt bepaald op welke manier de plannen uitgewerkt kunnen worden.

In het beheergebied van Hunze en Aa’s ligt 28 km zeedijk; de zogenaamde primaire kering. Om de kans op overstromingen vanuit de zee zo klein mogelijk te houden is de primaire kering zwaar beschermd. Vanwege de bescherming van de gasinfrastructuur heeft de zeedijk zelf een extra zware landelijke overstromingsnormering; een overstromingskans van op 1:10.000 per jaar. Aan weerszijden van de primaire waterkering ligt een beschermingszone van 100 m om het dijklichaam te beschermen en om voldoende ruimte voor toekomstige dijkontwikkelingen te waarborgen (Beheerprogramma 2016-2021). Binnen de beschermingszone is voor het uitvoeren van de meeste werkzaamheden een watervergunning nodig op basis van de Keur van het waterschap. Het ingediende plan ligt binnen deze beschermingszone. Dit betekent dat een watervergunning dient te worden aangevraagd.

Schouwsloten

Binnen het plangebied zijn schouwsloten gelegen. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap maar wel een belangrijke functie vervullen voor de ontwatering. Vanwege deze ontwateringsfunctie is het van belang dat een schouwsloot schoon is; de eigenaren van de schouwsloot zijn verplicht de schouwsloot jaarlijks schoon te maken en het waterschap ziet hierop toe. Het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming van het waterschap gewijzigd worden (Keur Waterschap Hunze en Aa’s). Met het planvoornemen zal het profiel van de schouwsloot niet worden gewijzigd. De schouwsloot zal jaarlijks schoon worden gemaakt.

Waterafvoer

Het oppervlaktewater wordt afgevoerd via een gescheiden stelsel, hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Als er mogelijkheden zijn om het hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren, heeft dat voorkeur. Het waterschap kan nadere eisen stellen om het ontvangende oppervlaktewater daarvoor geschikt te maken. Het waterschap heeft geen nadere eisen gesteld aan het afvoeren van oppervlaktewater.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Luchtkwaliteit

 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt een clubgebouw van 384 m2, een botenloods van 200 m2 en een kampeerterrein met circa 20 standplaatsen mogelijk. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 30.000 m2. Daarmee draagt dit plan niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht, omdat de grenswaarde van 100.000 m2 (één ontsluitingsweg) hoe dan ook niet wordt overschreden. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

De luchtkwaliteit ter plaatse van de dichtstbijzijnde weg die is opgenomen in de NSL-monitoringstool (N384) voldoet ruim aan de wettelijke grenswaarden omtrent de aanwezige concentraties luchtverontreinigende stoffen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het extern veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Toetsing

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Ten zuiden van het plangebied zijn meerdere buisleidingen gelegen waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Van tenminste één buisleiding valt de inventarisatieafstand over het plangebied heen. In dat kader is in oktober 2023 een onderzoek ten aanzien van deze buisleidingen uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 6.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van de planlocatie.

Groepsrisico

Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde en wijzigt niet door de

planontwikkeling. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. In een beperkte verantwoording komen vier zaken aan de orde, namelijk:

  • a. De personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen;
  • b. De hoogte van het groepsrisico;
  • c. De bestrijdbaarheid;
  • d. De zelfredzaamheid.

In dit onderdeel worden per buisleiding de punten a en b nader beschouwd. De punten c en d bestaan uit het advies van de veiligheidsregio.

A-540

a. De personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding

Het invloedsgebied rond het te beschouwen deel van de leiding heeft een oppervlakte van

ca. 325.5 ha. Het hoogste aantal personen wordt ‘s nachts gevonden, te weten 810. Dat levert een gemiddelde personendichtheid van ca. 2.5 personen/ha. Conform de BAG-populatieservice zijn in de huidige situatie geen personen aanwezig in de planlocatie. De voorgenomen ontwikkeling betekent een toename van 200 personen overdag en 100 ’s nachts. Deze toename resulteert in een gemiddelde personendichtheid van ca. 3.1 personen per hectare ‘s nachts in de toekomstige situatie.

b. De hoogte van het groepsrisico

De factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde is 0.046. Het groepsrisico is kleiner dan 10%

van de oriëntatiewaarde en wijzigt niet door de ontwikkeling.

NAM-12332

a. De personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding

Het invloedsgebied rond het te beschouwen deel van de leiding heeft een oppervlakte van

ca. 497.6 ha. Het hoogste aantal personen wordt ‘s nachts gevonden, te weten 1851. Dat levert een gemiddelde personendichtheid van ca. 3.7 personen/ha. Conform de BAG-populatieservice zijn in de huidige situatie geen personen aanwezig in de planlocatie. De voorgenomen ontwikkeling betekent een toename van 200 personen overdag en 200 ’s nachts. Deze toename resulteert in een gemiddelde personendichtheid van ca. 3.9

personen per hectare ‘s nachts in de toekomstige situatie.

b. De hoogte van het groepsrisico

De factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde is 0.003. Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde en wijzigt niet door de ontwikkeling.

Belemmeringenstrook

De belemmeringenstrook legt geen beperkingen op aan de planlocatie.

Risicovolle inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die gevolgen kunnen hebben voor de externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Ten westen van het plangebied bevindt zich een hoogspanningslijn van TenneT. Hiervoor geldt een rekenafstand van 2 keer 35 meter. De hoogspanningslijn ligt op een afstand van circa 65 meter van het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.

Onderzoek

De ontwikkeling is op basis van de aard en omvang niet rechtstreeks m.e.r.-plichtig. Ook is geen passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. De ontwikkeling komt wel voor in de onderdelen D van bijlage I van het Besluit mer, te weten onderdeel D 9, 'een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan', in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw. Het plangebied heeft in de huidige situatie een natuurbestemming en krijgt in de toekomstige situatie een recreatieve bestemming. Het plangebied heeft een oppervlakte van 3 hectare en blijft daarmee ruim onder grenswaarde. Dit betekent dat een volledige m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is. Bovendien blijkt uit voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk dat er geen belemmeringen zijn voor dit plan op het gebied van milieu. Hieruit wordt geconcludeerd dat het voornemen per definitie niet leidt tot een volledige m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Toelichting op het juridisch systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Binnen het plangebied is sprake van één enkelbestemming en twee dubbelbestemmingen:

Recreatie

Binnen het plangebied worden recreatieve functies voorzien, waaronder een waterscoutinggroep en een openbare zonneweide. Daarom is het plangebied als 'Recreatie' bestemd. De bebouwing mag uitsluitend binnen het bouwvlak. Omdat jaarlijks er een aantal kampeerevenementen ten behoeve van de waterscouting plaatsvinden, is tevens een terrein aangeduid voor verblijfsrecreatie. Dit is dus alleen ondergeschikt aan de waterscouting toegestaan.

Leiding - Hoogspanningsverbinding

Ten westen van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding, waarvan de beschermingszone nipt over de zuidwestelijke hoek van het plangebied valt. Om de beschermingszone een beschermende regeling te geven en daarmee de werking en goed omgaan met de risico's van de hoogspanningsleiding juridisch te borgen is de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Ter plaatse mag niet hoger dan 2 meter worden gebouwd.

Waarde - Beekdal

Het gehele plangebied ligt in een beekdal, waaraan cultuurhistorische waarden zijn toegekend. Deze waarden zijn een beschermende regeling geboden via de dubbelbestemming 'Waarde – Beekdal'. Hiermee wordt het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het beekdal geborgd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Met de stichting van de waterscoutvereniging is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. Het waterschap heeft ons laten weten dat zij in het kader van het vooroverleg geen opmerkingen hebben. De provincie heeft het niet nodig geacht om een reactie te geven.

Ontwerpfase en zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Er zijn twee zienswijzen ingediend, de verwerking hiervan leest u in bijlage 8. Hierin wordt ook aangegeven of, en zo ja, op welke wijze, het bestemmingsplan is aangepast.

Vaststelling

Vervolgens is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het bestemmingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.