Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Kweeklustweg 3 te Tynaarlo
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1730.BPWKweeklustweg3TY-0301
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1. plan:
het bestemmingsplan “Buitengebied, Kweeklustweg 3 te Tynaarlo” met identificatienummer NL.IMRO.1730.BPWKweeklustweg3TY-0301 van de gemeente Tynaarlo;
 
1.2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3. aanbouw:
een bijbehorend bouwwerk, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6. aan huis verbonden beroep:
het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijk productieve aard zoals in de bijlage weergegeven lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsmatige activiteit. De ruimtelijke uitstraling van het aan huis verbonden bedrijf dient in overeenstemming te zijn met de woonfunctie.
 
1.7. aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische diensten zoals in de bijlage weergegeven lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijvigheid, dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepsmatige activiteit. De ruimtelijke uitstraling van het aan huis verbonden beroep dient in overeenstemming te zijn met de woonfunctie.
 
1.8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waaronder worden begrepen opfokbedrijven
 
1.9. agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan.
 
1.10. archeologisch deskundige:
professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.
 
1.11. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.12. bed & breakfast:
een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt.
 
1.13. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.14. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
 
1.15. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
 
1.16. bestaand:
  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming
 
1.17. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.18. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.19. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.20. bijgebouw:
een op zichzelf staand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm onderschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw
 
1.21. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.22. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.23. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.24. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
1.25. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten
 
1.26. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.27. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden.
 
1.28. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.29. grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder productiegerichte paardenhouderijen worden begrepen.
 
1.30. hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen.
 
1.31. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen.
 
1.32. mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
1.33. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
 
1.34. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand.
 
1.35. paardenbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining.
 
1.36. peil:
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil).
 
1.37. permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
 
1.38. recreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.
 
1.39. recreatiewoning:
een complex van ruimten dat dient voor recreatief verblijf waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben, bestemd om gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
 
1.40. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.41. uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk, dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.42. verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden.
 
1.43. waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer en waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
 
1.44. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. Voor zover in de regels een dakhelling is voorgeschreven is deze niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen en andere ondergeschikte dakvlakken.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Voor zover in de regels een goothoogte is voorgeschreven is deze niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen en andere ondergeschikte dakvlakken.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de grens van een bouwperceel.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. de uitoefening van intensieve veehouderijbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
  3. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  4. de uitoefening van een agrarisch loonbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch loonbedrijf’;
  5. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
  1. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur’;
  2. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
  3. kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;
  4. mestopslagplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslagplaats';
  5. het opwekken van elektriciteit en/of de productie van bio-ethanol door middel van (co-)vergisting, met dien verstande dat dit uitsluitend is toegestaan voor zover gebruik wordt gemaakt van eigen geproduceerde mest en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten worden toegevoegd, en de opgewekte energie en/of ethanol wordt ingezet op het eigen bedrijf;
  6. gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
  7. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met:
    • een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
    • een bed and breakfast;
  8. wonen in voormalige agrarische bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’;
  9. kleinschalige begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
  10. recreatief medegebruik;
  11. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  12. het behoud en de bescherming van mogelijke archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle pingoruïnes; 
met de daarbij behorende:
  1. wegen en waterlopen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen en overige infrastructurele voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. met dien verstande dat:
  6. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' mede het behoud, het herstel en de ontwikkeling van opgaand groen is begrepen;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mede het behoud en herstel van de monumentale bebouwing is begrepen;
  8. het behoud van monumentale bomen wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.
De bestemming Recreatief medegebruik is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
 
3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. de bedrijfsgebouwen en overkappingen bij bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Onder gebouwen zijn kassen begrepen tot een oppervlakte van maximaal 500 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  2. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen, met dien verstande dat een grotere oppervlakte is toegestaan indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur’ gebouwen en overkappingen worden gebouwd overeenkomstig de bestaande situatie;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van de ijsbaan ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’ worden gebouwd, met een maximum oppervlakte van 100 m2 per ijsbaan;
  5. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij mag per agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  6. het vloeroppervlak ten behoeve van een bestaande niet-grondgebonden tweede tak, zal per bedrijf ten hoogste 500 m² bedragen, dan wel niet meer dan het bestaande oppervlak indien dit meer bedraagt;
  7. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 4,5 m, respectievelijk 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een kas niet meer mag bedragen dan 5 m;
  8. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
 
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal bedrijfswoningen per bedrijf, met dien verstande dat bij het agrarisch bedrijf waar een bedrijfswoning is omgezet in een burgerwoning welke is voorzien van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan;
  2. bedrijfswoningen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  4. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m ten opzichte van de voorgevellijn, dan wel de bestaande diepte indien deze meer bedraagt;
  5. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 5 m, dan wel de afstand van de bestaande bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  6. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  7. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen.
 
3.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  3. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  4. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 25 m;
  5. de afstand van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de afstand van de bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  6. de bouwhoogte bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de bouwhoogte in elk geval 6 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  7. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  8. indien een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60°.
 
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  2. mestsilo’s, sleufsilo’s en tunnelkassen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. omheiningen ten behoeve van paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt. De hoogte van omheiningen van paardenbakken bedraagt ten hoogste 2 m en het omheind oppervlak bedraagt maximaal 1.200 m²;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m voor de voorgevel van het hoofdgebouw en daarachter ten hoogste 2 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 3 m.
 
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
  • de plaats van bebouwing, waaronder lichtmasten;
  • de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Omgevingsvergunning
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
Bouwen buiten bouwvlak
  1. lid 3.2.2, onder a voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de bebouwing wordt opgericht binnen een aaneengesloten vierhoek, aansluitend op het bestaande bouwvlak, waarbij de totale oppervlakte van de aaneengesloten vierhoek inclusief het bestaande bouwvlak niet meer mag bedragen dan 2 ha;
    2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de aaneengesloten vierhoek ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – afwijkingsgebied 1’ niet meer bedraagt dan 2,5 ha;
    3. de afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast indien de gronden mede bestemd zijn voor Waarde – Beekdal en Waarde – Es;
    4. middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
    5. de uitbreiding landschappelijk acceptabel wordt ingepast door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    6. aangetoond dient te worden dat de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden;
    7. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische en cultuurhistorische, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Vergroting kassen
  1. lid 3.2.2, onder a, ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte aan kassen binnen het bouwvlak, mits de totale oppervlakte aan kassen niet meer dan 1.000 m² bedraagt.
 
Schuilgelegenheid
  1. lid 3.2.2, onder a, en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte ten hoogste 25 m2 en de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m mag bedragen;
    2. de bijbehorende aaneengesloten oppervlakte cultuurgrond minimaal 20.000 m2 bedraagt;
    3. gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheden niet zijn toegestaan daar waar de gronden mede zijn bestemd voor Waarde – Beekdal, Waarde – Es, Waarde – Flank of Waarde – Openheid.
 
Uitbreiding oppervlak intensieve veehouderij en bouwen buiten het bouwvlak
  1. lid 3.2.2, onder a en onder e, ten behoeve van een vergroting van het oppervlak voor intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, met dien verstande dat:
    1. gebouwd dient te worden binnen een aaneengesloten vierhoek, aansluitend op het bestaande bouwvlak, waarbij de totale oppervlakte niet meer dan 1,5 ha mag bedragen, met dien verstande dat indien de vergroting noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren dan wel een verbetering van de milieuhygiënische situatie meebrengt, de aaneengesloten vierhoek niet meer mag bedragen dan 2 ha;
    2. middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
    3. de uitbreiding landschappelijk acceptabel wordt ingepast door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    4. aangetoond dient te worden dat de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden;
    5. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische en cultuurhistorische, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
Uitbreiding oppervlak gebouwen ten behoeve van landbouwhuisdieren
  1. lid 3.2.2, onder b, ten behoeve van een vergroting van het oppervlak voor landbouwhuisdieren, met dien verstande dat de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, geen significant negatieve gevolgen mag hebben voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van een toename van de ammoniakdepositie.
 
Grotere goothoogte agrarische bedrijfsgebouwen
  1. lid 3.2.2, onder g, ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen.
 
Boog- en serrestallen
  1. lid 3.2.2, onder g en/of h voor het bouwen van boog- en/of serrestallen, mits:
    1. de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
    2. de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
    3. is aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare lichthinder voor de omgeving;
    4. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing. Het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan.
 
Tweede bedrijfswoning
  1. lid 3.2.3, onder a, ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning met dien verstande dat:
    1. bij het agrarisch bedrijf waar een bedrijfswoning is omgezet in een burgerwoning welke is voorzien van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ de bouw van een tweede bedrijfswoning niet is toegestaan;
    2. de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit het aspect toezicht moet worden gemotiveerd;
    3. de omvang van het bedrijf zodanig dient te zijn dat sprake is van een volwaardig, duurzaam tweepersoonsbedrijf;
    4. de tweede bedrijfswoning binnen het als zodanig aangegeven bouwvlak nabij de bedrijfsbebouwing en de bestaande bedrijfswoning dient te worden gesitueerd;
    5. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 200 m2;
    6. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    7. de bouwregels voor bedrijfswoningen van toepassing zijn.
 
Kleinere afstand tot voorgevel bedrijfswoning
  1. lid 3.2.4 onder c, ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden van het gebied.
 
Lichtmasten ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak
  1. lid 3.2.5 onder a voor het bouwen van lichtmasten bij bestaande paardenbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardenbakken, mits:
    1. de hoogte maximaal 4 m bedraagt;
    2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
    3. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardenbak.
 
(Mest)silo’s buiten het bouwvlak
  1. lid 3.2.5 onder b, ten behoeve van de bouw van silo's buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de inhoud ten hoogste 2.500 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 6 m (inclusief afdekking) mag bedragen;
    2. silo’s niet zijn toegestaan daar waar de gronden mede bestemd zijn voor Waarde – Beekdal, Waarde – Es, Waarde – Openheid of Waarde - Flank;
    3. om de silo een terreinafscheiding van ten hoogste 2 m is toegestaan.
 
Omheiningen ten behoeve van paardenbakken buiten het bouwvlak
  1. lid 3.2.5 onder c, voor de bouw van omheiningen ten behoeve van bestaande paardenbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardenbakken buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
    3. het omheind oppervlak niet meer bedraagt dan 800 m²;
    4. in het geval van een nieuwe paardenbak tevens de in lid 3.6 onder d genoemde omgevingsvergunning dient te zijn verleend.
 
3.4.2 Criteria
De in lid 3.4.1 bedoelde afwijkingen mogen:
  • geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die zijn omschreven in de bestemmingsomschrijving van de aangrenzende gebiedsbestemming(en);
  • geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • geen negatieve invloed hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen;
  • geen onevenredige afbreuk doen aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
 
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is:
  1. het gebruik van de bedrijfsgebouwen voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen;
  2. het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de bedrijfswoning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;
    2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;
    3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;
    4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de bedrijfswoning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;
    5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
    6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
    7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;
    8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  3. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en/of een bijgebouw bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
    2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep/bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
    3. het beroep/bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;
    4. het deel voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf mag tot 30% van de met omgevingsvergunning voor het bouwen gerealiseerde oppervlakte van het hoofd- en bijgebouw bedragen, met een maximum oppervlakte van 45 m²;
    5. er mogen geen activiteiten plaatsvinden die op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunningsplichtig zijn, dan wel op grond van de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn;
    6. vanuit de woning mogen geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden, ook mag geen prostitutie- of seksinrichting worden opgericht;
    7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    8. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan, de in bijlage 2 opgenomen niet-limitatieve lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
    9. buitenopslag is niet toegestaan;
    10. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan;
  4. het gebruik van de gronden binnen het bouwvlak voor paardenbakken, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.200 m2;
    2. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
    3. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 20 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
    4. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
    5. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
    6. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied;
  5. het gebruik van verlichting voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
    1. er mag niet meer dan 60 LUX/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
    2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor productiegebonden detailhandel, waarbij het bruto–vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 25 m2 en buitenopslag niet is toegestaan.
 
3.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt verstaan:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting, anders dan bedoeld in lid 3.1;
  2. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  3. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
  4. het gebruik van de gronden ten behoeve detailhandel, anders dan bedoeld onder 3.5.1, sub f;
  5. het opslaan van mest en andere (agrarische) producten buiten het bouwvlak, anders dan bedoeld in lid 3.1 en anders dan tijdelijke opslag (maximaal 6 maanden);
  6. paardenbakken anders dan 3.5.1 sub d, dan wel bestaand.
 
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van:
 
(Co-)vergisting
  1. (co )vergisting anders dan genoemd in lid 3.1, indien:
    1. het bedrijf in hoofdzaak eigen geproduceerde mest verwerkt en daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toevoegt en het digestaat op de eigen gronden gebruikt en afvoert naar derden, dan wel;
    2. het bedrijf door derden geproduceerde mest verwerkt en daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toevoegt en het digestaat op de eigen gronden gebruikt;
    3. de verkeersaantrekkende werking door vervoer van co-substraten en verwerking van het digestaat beperkt blijft;
    4. het bedrijf wordt omsloten door de bestemming Agrarisch.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de omvang en de capaciteit van de (co )vergistings-installatie in verband met milieuhygiënische en infrastructurele aspecten, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de (co-)vergistingsinstallatie.
 
Verbreding landbouwbedrijven
  1. het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
    2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
      • sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
      • zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
      • detailhandel in ter plaatse geproduceerde of streekproducten, met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 60 m² waarbij de detailhandel plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
      • bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    4. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
    5. sprake dient te zijn van verbetering of behoud van de ruimtelijke kwaliteit.
 
Intensieve neventak
  1. het toevoegen van een neventak intensieve veehouderij aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. de stalvloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m2;
    2. aangetoond dient te worden dat de uitbreiding, indien deze gepaard gaat met een toename van landbouwhuisdieren, niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden;
    3. aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. voor het bouwen van stallen tevens de in lid 3.4 onder e genoemde omgevingsvergunning dient te zijn verleend.
 
(Mest)opslag
  1. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van mestopslag middels een plaat of de opslag van agrarische producten, indien de opslag noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
    1. solitaire opslag zoveel mogelijk wordt voorkomen doordat aansluiting wordt gezocht bij reeds bestaande (mest)opslag in de omgeving;
    2. in het geval het niet of slechts beperkt mogelijk is aan te sluiten bij bestaande bebouwing of opgaande beplanting dient de opslag landschappelijk te worden ingepast, eventueel door toepassing van aarden wallen;
    3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie (waaronder geurhinder), de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. in geval van opslag van mest voldoende bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een vloeistofkerende vloer met opstaande randen;
    5. de hoogte van de opslag maximaal 2 m mag bedragen;
    6. de inhoud van de opslag niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
    7. deze afwijking niet wordt toegepast daar waar de gronden mede zijn bestemd als Waarde – Beekdal, Waarde – Es of Waarde – Flank.
 
Paardenbakken
  1. het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak voor paardenbakken, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de oppervlakte van het perceel bedraagt ten minste 1.500 m2;
    2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 800 m2;
    3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van de woning;
    4. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 20 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
    5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
    6. de paardenbak mag geen significante negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden hebben;
    7. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
    8. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied, met dien verstande dat de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    9. er moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing van de paardenbak, waarbij nadere eisen kunnen worden gesteld aan de oppervlakte van de paardenbak en de verschijningsvorm en (de plaats van) lichtmasten.
 
Mantelzorg
  1. het gebruik van de bedrijfswoning voor mantelzorg, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. er moet een noodzaak zijn om mantelzorg te verlenen, er moet sprake zijn van een zorgbehoefte;
    2. het bebouwde oppervlak dat voor zorgbehoefte in gebruik wordt genomen bedraagt maximaal 60 m2;
    3. de zorgfunctie mag niet in een vrijstaand bijgebouw worden gecreëerd;
    4. direct na beëindiging van de mantelzorg moet het gebruik weer in overeenstemming worden gebracht met de regels van het bestemmingsplan.
 
Uitbreiding bed and breakfastregeling
  1. een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;
    2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;
    3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;
    4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;
    5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
    6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
    7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;
    8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.
 
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt en anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘houtwal’;
    2. het aanleggen en/of verharden van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    3. het verwijderen van kleinschalige natuurelementen zoals bos, houtwal, bossingel, bomenlaan en bomenrij, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
    4. het aanbrengen van kabels, leidingen, drainage en verhardingen, het wijzigen van het bodemprofiel en/of de grondwaterstand, het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het inbrengen van andere voorwerpen in de grond ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’.
  2. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. werken en werkzaamheden in het kader van het 'Compensatie- en inpassingsplan Baanverlenging', DHV (maart 2010, registratienummer IS-NN20100217).
  3. De sub a, onder 1 en 2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.
  4. De sub a, onder 3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de monumentale waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de monumentale waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met:
    • een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2, die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid;
    • een bed and breakfast;
  2. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en watergangen, straten en paden;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
 
met dien verstande dat:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mede het behoud en herstel van de monumentale bebouwing is begrepen;
  2. het behoud van monumentale bomen wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom'.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’ mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
 
4.2.2 Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. binnen het bestemmingsvlak ‘Wonen’ is maximaal 1 woning toegestaan;
  2. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 150 m2;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 250 m2, in afwijking hiervan is in het geval dat de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw groter is dan 150 m², maximaal 100 m² aan bijgebouwen toegestaan;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen bedraagt niet meer dan 75 m2;
  5. bijgebouwen en overkappingen worden op minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd en de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 25 m;
  6. de afstand van het hoofdgebouw, dan wel de bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt respectievelijk minimaal 5 m en 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  7. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedragen ten hoogste 3,5 m, respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  8. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  9. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte in elk geval 6 m mag bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt. In het geval dat een bouwwerk plat wordt afgedekt, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m;
  10. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen.
 
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. omheiningen ten behoeve van paardenbakken zijn niet toegestaan, anders dan conform de bestaande situatie;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m voor de voorgevel van het hoofdgebouw en daarachter ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
 
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschaps- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • het uitzicht van woningen;
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
  • de plaats van bebouwing, waaronder lichtmasten;
  • de (transparante) vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen.
 
4.4 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  1. lid 4.2.2, onder a, voor het realiseren/de bouw van meerdere woningen in een bestaand hoofdgebouw (woningsplitsing), met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte van het te splitsen gebouw ten minste 200 m2 dient te bedragen, waarbij in het geval dat de oppervlakte ten minste 300 m2 bedraagt het aantal woningen in het gebouw maximaal drie mag bedragen;
    2. per woning ten minste één parkeerplaats op eigen erf worden gerealiseerd;
    3. de bouwmassa en karakteristieke hoofdvorm van de oorspronkelijke boerderij of woning na splitsing gehandhaafd blijft;
    4. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    5. ter plekke een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven niet onevenredig worden aangetast in de bedrijfsvoering;
    6. de ontsluiting plaatsvindt via de bestaande in-/uitrit;
    7. eventueel op het perceel voorkomende landschapsontsierende voormalig agrarische bebouwing geheel wordt gesloopt;
    8. de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen per woning niet meer dan 50 m² mag bedragen, in afwijking hiervan mag de oppervlakte niet meer bedragen dan 75 m2 per woning indien het bestemmingsvlak ten minste 3.000 m2 bedraagt;
    9. een verzoek om omgevingsvergunning gepaard gaat met een erfinrichtingsplan;
  2. lid 4.2.2 onder c, ten behoeve van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. het bestemmingsvlak ten minste 3.000 m2 dient te bedragen;
    2. de oppervlakte ten hoogste 150 m2 bedraagt.
  3. lid 4.2.2, onder c, ten behoeve van de bouw van bijgebouwen voor zover hiermee de maximale toegestane oppervlakte, zoals daar genoemd, wordt overschreden (saneringsregeling), met dien verstande dat:
    1. indien in de bestaande situatie meer dan 100 m2, maar niet meer dan 500 m2 aan bijgebouwen aanwezig is, extra vervangende bouw en/of verbouw van bijgebouwen (op de 100 m2 bij recht) tot een maximum oppervlak van 50% van het oppervlak aan bijgebouwen boven de 100 m2 mag plaatsvinden;
    2. in aanvulling op het bepaalde sub 1, indien in de bestaande situatie meer dan 500 m2 aan bijgebouwen aanwezig is, een eenmalige extra vervangende bouw en/of verbouw van bijgebouwen (op de 100 m2 bij recht en het bepaalde sub 1) mag plaatsvinden tot een maximum oppervlak van 20% van het oppervlak aan bijgebouwen boven de 500 m²;
    3. op het perceel niet tevens gebruik is gemaakt van een Ruimte voor Ruimte-regeling zoals opgenomen in lid 4.7;
  4. lid 4.2.2 onder e, ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen en overkappingen tot 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de woning, mits is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden van het gebied.
  5. lid 4.2.3 onder c voor het bouwen van lichtmasten bij bestaande paardenbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardenbakken, mits:
    1. de hoogte maximaal 3,5 m bedraagt;
    2. het aantal niet meer dan zes bedraagt;
    3. de lichtmasten uitsluitend zijn gericht op de paardenbak;
  6. lid 4.2.3 onder a, ten behoeve van de bouw van omheiningen ten behoeve van bestaande paardenbakken, dan wel nieuwe met omgevingsvergunning tot het afwijken van de gebruiksregels toegestane paardenbakken, met dien verstande dat:
    1. de afstand tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
    3. het omheind oppervlak niet meer bedraagt dan 800 m²;
    4. in het geval van een nieuwe paardenbak tevens de in lid 3.6 onder a genoemde omgevingsvergunning dient te zijn verleend.
 
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik
In overeenstemming met deze bestemming is:
  1. het gebruik van de gebouwen voor een bed and breakfastvoorziening, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit wordt aangelegd;
    2. er mag aan maximaal vier personen nachtverblijf worden verschaft;
    3. het aantal slaapkamers bedraagt niet meer dan twee;
    4. de oppervlakte van de bed and breakfast bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt;
    5. een bed and breakfast mag geen tekenen van een wooneenheid vertonen, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
    6. een bed and breakfast dient te worden geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
    7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2. Lichtreclame is niet toegestaan;
    8. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  2. het gebruik van gedeelten van een woning, inclusief een bijgebouw bij de woning, voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een bedrijf uit categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijven, met inachtneming van de volgende regels:
    1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
    2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep/bedrijf mogen zowel in het hoofdgebouw als in een al dan niet vrijstaand bijgebouw worden verricht;
    3. het beroep/bedrijf dient te worden uitgeoefend door de bewoner van de woning;
    4. het deel voor uitoefening van een aan huis verbonden beroep/bedrijf mag tot 30% van de vloeroppervlakte van het hoofd- en bijgebouw bedragen, met een maximum oppervlakte van 45 m²;
    5. er mogen geen activiteiten plaatsvinden die op grond van artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunningsplichtig zijn, dan wel op grond van de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn;
    6. vanuit de woning mogen geen detailhandel, horeca en groothandel plaatsvinden;
    7. er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    8. uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn aan, de in bijlage 2 opgenomen niet-limitatieve lijst van aanvaardbare vormen van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
    9. buitenopslag is niet toegestaan;
    10. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is slechts toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m². Lichtreclame is niet toegestaan;
  3. het gebruik van verlichting voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
    1. er mag niet meer dan 60 LUX/m² worden geproduceerd, gemeten 1 m boven de bodem van de paardenbak;
    2. de verlichting mag niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
 
4.5.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt verstaan:
  1. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde beroep/bedrijf;
  2. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardenbakken, met uitzondering van bestaande paardenbakken.
 
4.5.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
 
  1. Ter plaatse van de bestemming 'Wonen’ geldt een voorwaardelijke verplichting dat binnen 12 maanden na verlening van de omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen hoofdgebouwen, de uitvoering van de sloop- en inrichtingsmaatregelen, conform het als bijlage bij de regels opgenomen ‘Ruimtelijk kwaliteitsplan, Kweeklustweg 3 Tynaarlo’ gerealiseerd dient te zijn met een onderhouds- en instandshoudingsverplichting;
  2. Een geringe afwijking ten opzichte van het als bijlage bij de regels opgenomen ‘Ruimtelijk kwaliteitsplan, Kweeklustweg 3 Tynaarlo’ kan toegestaan worden nadat het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo hiervoor haar goedkeuring heeft verleend.
  
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van:
 
Paardenbakken
  1. het gebruik van de gronden voor paardenbakken, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de oppervlakte van het perceel bedraagt ten minste 1.500 m2;
    2. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 800 m2;
    3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
    4. de afstand tot de woning van derden bedraagt minimaal 20 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
    5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt minimaal 3 m;
    6. de paardenbak mag geen significante negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van de woonomgeving van derden hebben;
    7. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
    8. de paardenbak dient wat betreft kleur- en materiaalgebruik passend te zijn in het buitengebied, met dien verstande dat de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    9. er moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing van de paardenbak, waarbij nadere eisen gesteld kunnen worden aan de oppervlakte van de paardenbak en de verschijningsvorm (en de plaats van) lichtmasten.
 
Mantelzorg
  1. het gebruik de woning voor mantelzorg, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. er moet een noodzaak zijn om mantelzorg te verlenen, er moet sprake zijn van een zorgbehoefte;
    2. het bebouwde oppervlak dat voor zorgbehoefte in gebruik wordt genomen bedraagt maximaal 60 m2;
    3. de zorgfunctie mag niet in een vrijstaand bijgebouw worden gecreëerd;
    4. direct na beëindiging van de mantelzorg moet het gebruik weer in overeenstemming worden gebracht met de regels van het bestemmingsplan.
 
Uitbreiding bed and breakfastregeling
  1. een grotere bed and breakfast en/of een bed and breakfast in bijgebouwen, met dien verstande dat:
    1. de vestiging van een bed and breakfast wordt gerealiseerd binnen de woning en/of in bijgebouwen, waarbij geen afzonderlijke entree en/of oprit worden aangelegd;
    2. per bouwperceel aan maximaal acht personen nachtverblijf wordt verschaft;
    3. per bouwperceel het aantal slaapkamers niet meer bedraagt dan vier;
    4. de oppervlakte van de bed and breakfast niet meer bedraagt dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen, waarbij de totale vloeroppervlakte ten behoeve van een bed and breakfast per bouwperceel ten hoogste 100 m2 bedraagt;
    5. een bed and breakfast geen tekenen vertoont van een wooneenheid, zoals een keuken. Eigen sanitaire voorzieningen zijn wel toegestaan;
    6. een bed and breakfast wordt geëxploiteerd door de bewoner van de woning;
    7. het aanbrengen van reclame-uitingen van beperkte omvang in de tuin of aan het pand is toegestaan indien deze niet hoger zijn dan 1 m en geen grotere oppervlakte hebben dan 0,5 m2 en lichtreclame niet is toegestaan;
    8. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder onder meer belemmeringen voor de ontwikkeling van omliggende (agrarische) bedrijven worden verstaan.
 
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen van kabels, leidingen, drainage en verhardingen, het wijzigen van het bodemprofiel en/of de grondwaterstand, het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het inbrengen van andere voorwerpen in de grond ter plaatse van de aanduiding ‘monumentale boom’.
  2. Het sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. het normale onderhoud en/of het normale gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  3. De sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de monumentale waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de monumentale waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.
 
Artikel 5 Waarde – Archeologische verwachting 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 m onder het maaiveld moet de aanvrager een onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  2. als uit het onder a genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
 
5.2.2 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde onder 36.2.1, onder a geldt niet als:
  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot.
 
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend diepploegen, mengwoelen, egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen, aanleggen of vergraven van sloten, het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
    2. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
    3. het aanplanten van bomen of een houtig gewas voor zover het gaat om planten waar bij de oogst van de plant dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem dieper dan 0,3 m onder het maaiveld leggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  2. Het onder 5.4, sub a opgenomen verbod geldt niet:
    1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    2. het aanleggen van kabels en leidingen in sleuven van maximaal 0,5 m breed en 0,6 m onder maaiveld;
    3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    4. voor het uitvoeren van niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,4 m onder het maaiveld;
    5. het aanbrengen van drainage;
    6. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is, dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn;
    7. voor werkzaamheden die plaatsvinden in relatie tot archeologisch onderzoek, uitgevoerd op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
    8. voor werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    9. voor werken en werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  3. Voor de onder a genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
    1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een onderzoek dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld sub a moet overleggen. In het onderzoek moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het onderzoek daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
    2. het overleggen van een onderzoek is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
  4. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen.
 
  1.  
3 Algemene regels
    
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
In afwijking van het gestelde in de bestemmingsregels zijn bestaande ooievaarspalen toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bestaande bouwhoogte.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens voor zover deze opslag geschiedt in het kader van het normale onderhoud en behoudens de gronden waar dit overeenkomstig dit plan is toegestaan;
  2. het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting;
  3. het storten van puin en/of afvalstoffen;
  4. het asfalteren van klinkerwegen en het verleggen en verharden van zandwegen.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
worden afgeweken van het bepaalde in het plan:
  1. en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. voor zover het de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages betreft, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is in die zin dat er sprake is van woningverbetering, voldaan wordt aan het Bouwbesluit, dan wel uitvoeringsfouten bij nieuwbouw worden hersteld;
  4. en worden toegestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden voorzien van een platte afdekking;
  5. en worden toegestaan dat gebouwen op een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, met een minimale afstand van 3 meter voor hoofdgebouwen en 1 meter voor bijgebouwen;
  6. voor de bouw van zendmasten, met dien verstande dat:
    1. een landschappelijk verantwoorde inpassing is gewaarborgd;
    2. gestreefd wordt naar plaatsing in de directe omgeving van hoge gebouwen en bouwwerken op bedrijventerreinen en/of langs infrastructuurlijnen;
    3. de afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is in de bestemming Natuur en daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde - Beekdal, Waarde – Es of Waarde – Openheid;
    4. deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is in de directe nabijheid van de van rijkswege beschermde monumentale bebouwing en dorpsgezichten;
    5. de bouwhoogte niet meer dan 40 meter bedraagt;
  7. voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, tot een maximum inhoud van 200 m3 en een maximum bouwhoogte van 3 meter, mits deze op zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast;
  8. voor het bouwen van beheergebouwen ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap, met dien verstande dat:
    1. per 250 ha te beheren object slechts één gebouw is toegestaan;
    2. er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
    3. de inhoud ten hoogste 150 m3 mag bedragen;
    4. de goot- en bouwhoogte respectievelijk 3 meter en 5 meter mogen bedragen;
    5. onder het begrip beheergebouw bedrijfswoningen niet zijn begrepen;
    6. ten behoeve van een grotere diepte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat deze omgevingsvergunning uitsluitend van toepassingen is op hoofdgebouwen van bestaande vrijstaande (dubbele) (bedrijfs)woningen;
  9. ten behoeve van de bouw van ooievaarspalen waarvan de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;
  10. voor het asfalteren van klinkerwegen en het verleggen en verharden van zandwegen, mits geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden;
  11. voor het bouwen van hogere erf- en terreinafscheidingen.
 
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met een maximum van 2 meter, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Kweeklustweg 3 te Tynaarlo'.
 
Behorend bij het besluit van XX-XXX-2024.