direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hoofdweg 112 Oudemolen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.BPWHoofdwg1120M-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Hoofdweg 112 in Oudemolen, kadastraal bekend als gemeente Tynaarlo, sectie W, nummer 897, heeft het voornemen de agrarische bestemming om te zetten naar een woonfunctie. Het agrarische bedrijf dat ter plaatse zat, is al enige tijd geleden beëindigd. In de toekomstige situatie is een woonfunctie beoogd, waarbij de huidige bebouwing en zodoende ook het agrarische karakter van het erf worden behouden. Daarnaast willen de initiatiefnemers een B&B realiseren en het gebied rond de woning herinrichten met een kas en een boomgaard. Binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de huidige agrarische bestemming omgezet kan worden in een woonbestemming. De gemeente staat positief tegenover het voornemen tot wonen en het beoogde gebruik voor een B&B. Voor beide is reeds een omgevingsvergunning verleend. Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid en het plan juridisch-planologisch te verankeren is een wijzigingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin. De herinrichting wordt niet in dit plan gerealiseerd, maar via een latere procedure.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het agrarische gebied, ten zuidoosten van Tynaarlo en vlak ten noorden van de kern Oudemolen. Op onderstaande afbeeldingen zijn de ligging van het plangebied ten opzichte van Tynaarlo, en de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWHoofdwg1120M-0401_0001.png"
Plangebied ten opzichte van Tynaarlo en Oudemolen, plangebied in rood aangegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWHoofdwg1120M-0401_0002.png"
Begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan en afwijking

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, vastgesteld op 28 mei 2013 en onherroepelijk geworden op 29 oktober 2014. Dit plan is in 2017 herzien, hierin zijn enkele aavullingen en aanpassingen gemaakt ten opzichte van het oudere plan. Dit plan heet Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening (vastgesteld 21 november 2017).

Binnen het bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - 1'. In het plangebied gelden twee dubbelbestemmingen, de dubbelbestemming 'Waarde - archeologische verwachting 2'. In de meerderheid van het perceel geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1'. Aan de zuidkant van het plangebied ligt een bouwvlak. Verder geldt voor het gehele plangebied een gebiedsaanduiding 'wro-zone - afwijkingsgebied 2'. Deze zone maakt het mogelijk om onder voorwaarden buiten het bestaande bouwvlak te bouwen en biedt daarnaast de optie voor het realiseren van kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWHoofdwg1120M-0401_0003.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo', plangebied globaal in paars (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in Hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In Hoofdstuk 3 wordt het planvoornemen getoetst aan de wijzigingsvoorwaarden uit het geldende bestemmingsplan. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor verschillende milieu- en omgevingsaspecten. In Hoofdstuk 4 wordt hierop ingegaan. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van het planvoornemen. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel ligt in het agrarisch gebied van de Gemeente Tynaarlo, ten zuidoosten van de kern Tynaarlo. In de huidige situatie heeft de locatie een woonfunctie, het agrarische bedrijf ter plaatse is beeïndigd. Op het perceel is een bedrijfswoning aanwezig met een aanliggende schuur, losse schuur en aangebouwde schuur.

Het perceel wordt aan de noord- en zuidkant ontsloten door een haag. Aan de west- en oostkant zijn de randen relatief open met enkele bomen. Ter hoogte van de woning is meer begroeiing tussen de bebouwing en de Hoofdweg. Direct naast de huidige bebouwing grenst het perceel aan de woonbestemming van de buren ter hoogte van nummer 112a. Het perceel wordt aan vrijwel alle zijden ontsloten door gronden met een agrarische bestemming. Uitzondering hierop is het perceel ten noorden van het plangebied, deze heeft een maatschappelijke (defensie) bestemming. Deze ligt op ongeveer 175 van de huidige bebouwing af.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWHoofdwg1120M-0401_0004.png"
Aanzicht vanaf de Hoofdweg, uit noordoostelijke richting (bron: googlemaps)

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemers willen de huidige agrarische bestemming omzetten in een woonbestemming. Binnen deze bestemming willen zij een B&B creëren en ook het land om de woonbestemming heen zal heringericht worden op een natuurinclusieve manier. Dit laatste deel van het plan valt buiten voorliggend plan en wordt middels een andere procedure gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en de gemeente Tynaarlo. Het relevante beleid wordt getoetst.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgvingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Conclusie

De NOVI bevat beleid op een hoog schaalniveau en doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied. Het initiatief is daarmee niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie

Het Barro doet geen uitspraken over dit initiatief of over het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden voor woningen (namelijk woningbouwlocaties), dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. Deze ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning voorziet in de het juridisch-planologisch mogelijk maken van een woonbestemming. Woningen zijn als een stedelijke functie aangemerkt. Op basis van uitspraken van de Raad van State (o.a. uitspraak 201901464/1/R1) is ontwikkeling van deze schaal echter geen stedelijk ontwikkelingsproject. Om deze reden hoeft geen toetsing aan de 'Ladder voor Duurzame Verstedelijking' plaats te vinden.

Conclusie

De ladder vormt geen verdere belemmering voor het initiatief, want het betreft een kleinschalige ontwikkeling en dat is geen stedelijke ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie Drenthe vormt een sturingsmechanisme: het geeft de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing weer voor de provincie Drenthe. Het geeft het wenselijke beeld van hoe de provincie er in 2030 uit moet zien.

In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.

Missie
De missie van de omgevingsvisie is de volgende: “Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten”.

De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

Ruimtelijke ontwikkelingen
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief op het gebied van het ‘Wonen’.

Wonen
De woningbouwopgave in Drenthe krijgt tot 2030 te maken met een daling van circa 1.100 huishoudens. Daarnaast bestaat er onder de huidige huishoudens, ongeveer 2500, een vraag naar nieuwe woningen. Hoewel het aantal huishoudens afneemt blijft er vraag naar nieuwe woningen. Op lange termijn (2040) verwachten we een geschatte daling van 5.000 huishoudens. De geschatte vervangingsvraag in 2040 bedraagt ook ongeveer 5.000 woningen.

Geografisch gezien speelt deze opgave met name in Zuidoost-Drenthe en in gebieden waar bevolkingsdaling speelt. Daarnaast daalt de woningvoorraad naar verwachting licht in kleine kernen, met name in de veenkoloniale lintdorpen, vergrijzende zanddorpen en in de oudere buitenwijken, doordat de vervangingsvraag wordt gerealiseerd in de grotere kernen en rondom de bestaande voorzieningen. Deze gebieden worden daarmee intensiever bebouwd, met herbestemming van bedrijfs- en winkelpanden en/of gestapelde woningbouw.

Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik en past binnen de Ladder voor Duurzame verstedelijking zoals opgenomen in art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening. Tevens dient woningbouw bij voorkeur plaats te vinden binnen het bestaand stedelijk gebied.

Voorliggend plan voorziet in het juridisch-planologisch mogelijk maken van een woonbestemming op een voormalig agrarisch perceel. Het gebied valt niet in een bebouwd gebied, maar het plan maakt wel gebruik van de huidige bebouwing en het huidige aanzicht. Zodoende wordt geen bebouwing toegevoegd en de huidige bebouwing zorgvuldig hergebruikt.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Voor het plangebied gelden de volgende regels zoals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening:

Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. Ook het POV is op 3 oktober 2018 opnieuw geactualiseerd en vastgesteld. In de POV is opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een ruimtelijke ontwikkeling geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden. In paragraaf 3.1.2 is al geconcludeerd dat in het kader van dit plan de Ladder niet relevant is.

Artikel 2.13 geldt voor grondgebonden agrarisch bedrijven. Dit artikel is voor voorliggend planvoornemen niet relevant.

Artikel 2.27 Nationaal Park Drentsche Aa
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen de contouren van deze regel. Dit betekent dat het deel van het plan dat hier effect op heeft alleen kan voorzien in in ruimtleijke ontwikkelingen voor zover deze bijdragen aan het behoud en het versterken van en niet in strijdt zijn met de doelstellingen, kwaliteiten en kernmerken van het nationaal park. Het deel van het plangebied dat binnen deze contouren valt wordt niet bebouwd, maar er worden waarden toegevoegd door middel van bomen en een tuin die binnen het landschap passen.

Daarnaast geldt een verbod op temperatuuropslag en een verbod op ondiepe geothermie-systemen. Dit is geen onderdeel van het planvoornemen en wordt zodoende ook niet mogelijk gemaakt in voorliggend plan.

Daarnaast is beoordeeld of er sprake is van zogeheten Kernkwaliteiten waar rekening mee gehouden dient te worden. Het plangebied valt niet binnen Natuur Netwerk Nederland, of Ganzenrust gebieden.

Het planvoornemen is daarmee niet in strijd met de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

De gemeente Tynaarlo heeft een ontwerpomgevingsvisie opgesteld. De twee hoofdthema’s zijn ‘leefbare dorpen’ en ‘vitaal platteland’. Voor beide thema’s geldt dat duurzaamheid een belangrijke rol speelt.

Uit het participatietraject is gebleken dat de inwoners van de gemeente Tynaarlo zeer tevreden zijn met de leefbaarheid van hun dorpen. Daarbij gaat het om zaken als veiligheid, rust en sociale samenhang, maar ook om de fysieke omgeving, de woning en de openbare ruimte. Wel moet er volgens hen voldoende aandacht zijn voor de toenemende vergrijzing in de dorpen en de kwaliteit van voorzieningencentra. Daarnaast komen ook zaken als verkeersveiligheid, het onderhoud van de openbare ruimte en voldoende woonruimte aan de orde.

Bij vitaal platteland gaat het kort gezegd vooral om de kwaliteit van natuur en landschap. De gemeente kijkt hoe we met behoud van het goede nieuwe ontwikkelingen mogelijk kunnen maken. De keuzes voor de omgevingsvisie hebben onder andere te maken met het verbeteren van de biodiversiteit, de energietransitie, klimaatadaptie en de mogelijkheden voor recreatie en toerisme binnen de gemeente.

Voorliggend planvoornemen voorziet in het juridisch-planologisch mogelijk maken van een woonfunctie waar voorheen een agrarische functie zat. Door de veranderende functie, in combinatie met het planvoornemen tot het realiseren van een kleinschalige B&B, wordt bijgedragen aan de visie zoals geformuleerd in de ontwerp-omgevingsvisie.

3.3.2 Structuurvisie Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.3.3 Structuurvisie wonen

In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan is dan ook onze inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:

  • tegemoet komt aan de woonbehoeften van de vergrijzende bevolking;
  • goede voorwaarden schept voor het binden van jonge huishoudens voor een zo gemêleerd mogelijke bevolkingssamenstelling in dorpen en wijken;
  • bijdraagt tot een goede (omgevings-) kwaliteit van woonwijken en dorpscentra met voorzieningen;
  • bijdraagt tot een duurzame samenleving.

Het plan betreft het juridisch-planologisch omzetten van een agrarische functie naar een woonfunctie. Gebruik gemaakt wordt van de huidige agrarische bebouwing. Door de beoogde B&B-functie van het planvoornemen heeft het planvoornemen een aantrekkende werking voor kleinschalige recreatie en draagt het daarmee bij aan de vitaliteit van het buitengebied van Tynaarlo.

Concept woonvisie 2023-2027

Op dit moment is tevens de Concept-Woonvisie 2023-2027 in ontwikkeling. Ten tijde van het opstellen van voorliggend plan ligt deze ter inzage, maar is deze nog niet vastgesteld. In deze woonvisie is het belangrijkste doel vastgelegd: 'Wij willen een gemeente zijn die ruimte biedt aan iedereen. Een aantrekkelijke woongemeente waarin elke inwoner passende woonruimte kan vinden'. Hierbij wordt gefocust op het vinden van passende woningen voor alle doelgroepen en wordt ook het aspect duurzaamheid centraal gesteld.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan (LOP)

De gemeenteraad van Tynaarlo heeft in december 2009 de structuurvisie

landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. De structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo stuurt primair op de robuuste landschappelijke structuren. In de visie wordt veel nadruk gelegd op de continuïteit van de beekdalen, individuele identiteit van de 5 ruggen van de gemeente Tynaarlo (samen vormen zij het Hondsrugcomplex), de flanken van deze ruggen en de inpassing van de dorpen in het landschap. Vanuit deze robuuste structuren wordt ruimte geboden voor initiatieven mits zij een bijdrage leveren in het behouden, versterken of vernieuwen van het landschap. Op een concreter schaalniveau kent het LOP sturings- en inrichtingsprincipes met spelregels voor de diverse landschappelijke eenheden (es, beekdal, heideontginning etc).

De jonge heideontginningen kenmerken zich in het algemeen door een schaakbordachtige structuur. Rechte, lange wegen en een percelering van regelmatige vierkanten en rechthoeken. Deze ontginning ging gepaard met ingrijpende cultuurtechnische maatregelen.

De jonge ontginningslandschappen zijn de gebieden, waar landbouw de hoofdfunctie heeft. De nieuwe ontwikkelingen in de landbouw brengt in deze gebieden dan ook een grote (ruimtelijke) verandering met zich mee. De boerenerven groeien uit hun voegen en krijgen allerlei extra functies (mestsilo’s), waardoor zij het landschappelijk beeld verstoren. De ambitie is om de erven landschappelijk in te passen door middel van stevige randbeplanting

Voor het planvoornemen wordt de huidige erfstructuur aangehouden met behoud en gebruik van de huidige bebouwing. Het plangeheel wordt waar nodig zorgvuldig ingepast in het landschap.

3.3.5 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan buitengebied Tynaarlo

In het geldende plan heeft het plangebied een agrarische bestemming. Het beoogde gebruik, namelijk een woonfunctie en het realiseren van een B&B past niet binnen deze agrarische bestemming. Daarom is het noodzakelijk om de geldende bestemming om te zetten naar de bestemming 'Wonen'. In deze paragraaf worden de bijbehorende wijzigingsvoorwaarden besproken en de bijbehorende argumentatie of het plan hieraan voldoet.

De mogelijkheid tot deze bestemmingswijziging wordt geboden door artikel 4.8 van het nu geldende bestemmingsplan. In die regel staat dat het college van burgemeester en wethouders, indien de wijziging geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen, :"het plan wijzigen in die zin dat [...] de bestemming, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wordt gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie [...]". Dit onderhavige plan betreft een wijzigingsplan op grond van artikel 4.8.

Aan de wijzigingsbevoegdheid worden de volgende, voor de woonfunctie relevante, voorwaarden gesteld:

  • bij wijziging naar een woonfunctie het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan één bedraagt en de regels uit [de bestemming 'Wonen'] van overeenkomstige toepassing zijn:

In dit plan wordt één woning toegestaan bij dit voormalige agrarisch bedrijf. Er wordt voldaan aan de genoemde voorwaarde.

  • de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;

In de omgeving van het plangebied ligt één agrarisch bedrijf, het gaat om een bedrijf ten noorden van het plangebied, gelegen aan de Hoofdweg 64. De omzetting naar woonbestemming van dit perceel vormt geen belemmering voor dit bedrijf, omdat dit bedrijf op ruime afstand ligt van het plangebied (>500 m). Wel ligt direct ten noorden van het plangebied een maatschappelijke bestemming ten behoeve van defensie. Deze locatie is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor opslag ten behoeve van defensie. Zodoende kan verwacht worden dat het omzetten van de bestemming geen belemmering vormt voor het planvoornemen. De omliggende bedrijven worden uitgebreider besproken in paragraaf 4.7. Op basis van die paragraaf kan wordt gesteld dat omliggende (agrarische) bedrijven geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen.

  • er geparkeerd dient te worden op eigen terrein, het parkeren moet deel uitmaken van het inrichtingsplan;

Er is een inrichtingsplan gemaakt voor het planvoornemen waarbij parkeren onderdeel is en op eigen terrein is ingetekend. In de huidige situatie wordt er ook al op eigen terrein geparkeerd.

  • de functieverandering niet mag leiden tot conflicten met bestaande functies. Zo moet bijvoorbeeld worden voorkomen dat de bedrijfsvoering van agrariërs wordt gehinderd door een omzetting van agrarisch naar wonen;

De functies in de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woonfuncties. Voorliggend planvoornemen leidt verder niet tot conflicten met de overige functies in de nabije omgeving. Hier wordt specfieker op ingegaan in paragraaf 4.7.

  • er geen onevenredige aantasting mag optreden van het woonklimaat door overlast (geluid/geur et cetera);

Ten opzichte van de huidige mogelijkheden van het bestemmingsplan zal de eventuele mogelijke overlast minder worden doordat de activiteiten afnemen. De woonbestemming leidt niet tot overlast op de omgeving.

  • de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit, dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.

Er is geen sprake van extra verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie. Ten opzichte van een agrarisch bedrijf, wat in principe is toegestaan op dit perceel, is bij een woonbestemming zelfs minder verkeer te verwachten. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.8 van het geldende bestemmingsplan, wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op de omgeving van het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt. Andersom kan ook de omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven en wordt beschreven wat de invloed van de omgevingsfactor kan zijn op het plan.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in het projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan een bestemming ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden. Zoals beschreven in paragraaf 1.3 geldt voor het overgrote deel van het perceel de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Ter plaatse van het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd om te inventariseren of zich mogelijke resten in de bodem bevinden. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2. Hieronder worden de resultaten samengevat.

De aangetroffen bodemopbouw is de bodem verstoord tot in de C-horizont, die in de meeste boringen bestaat uit lichtgrijs, sterk siltig zand van de Formatie van Peelo (smeltwaterterras) en in boring 3 en 5 uit verspoeld, zwak siltig dekzand van de Formatie van Boxtel. Hoewel op basis van het bureauonderzoek in het zuiden een dekzandrug verwacht werd, blijkt dit niet uit het booronderzoek. In de boring op het hogere deel van deze rug is geen dekzand aangetroffen, maar afzettingen van de Formatie van Peelo. Ten noordoosten van deze rug is een zone aanwezig waar verspoeld dekzand is aangetroffen en in het noordelijke deel van het plangebied zijn weer afzettingen van de Formatie van Peelo aanwezig. Er lijkt hier sprake van een hoger gelegen deel van de Formatie van Peelo in het zuidwesten, met ten noordoosten hiervan een met dekzand opgevuld dal en in het noordoosten een lager gelegen deel van de Peelo Formatie.

In de boringen 1, 2 en 4 is de bodem tot 50 à 70 cm -mv verstoord. Op basis van AHN-beelden is het natuurlijke reliëf ter plaatse nog vrijwel intact, waardoor verwacht wordt dat 50 à 70 cm van het archeologisch relevante niveau reeds verloren is gegaan. Hier is tevens een 10 tot 30 cm (licht)grijze, sterk gevlekte laag aangetroffen die als verstoorde C-horizont geïnterpreteerd is. Verwacht wordt dat eventuele grondsporen ter plaatse reeds grotendeels verdwenen zijn.

In de boringen 3 en 5 is de bodem tot 30 à 40 cm -mv verstoord. Ook deze boringen liggen in zones waar het natuurlijke reliëf nog grotendeels intact lijkt. In boring 3 bevindt de C-horizont zich direct onder een 30 cm dikke bouwvoor en in boring 5 is tussen de bouwvoor en de C-horizont nog een 20 cm dikke, verstoorde C-horizont aanwezig. Mogelijk zijn eventuele diepere sporen ter plaatse nog deels bewaard gebleven. De bodem bestaat echter uit verspoeld dekzand, wijzend op relatief vochtige bodemomstandigheden. Vermoedelijk hebben in ie-der geval in dit deel van het plangebied ongunstige omstandigheden voor bewoning geheerst.

Het noorden van het plangebied bevindt zich binnen een AMK-terrein waarbinnen een aardewerkfragment uit het Neolithicum is gevonden, wat gezien werd als aanwijzing voor de aanwezigheid van een graf. Dit betreft echter een vondst uit 1934, waarvan geen nadere gegevens bekend zijn. Bovendien zijn de coördinaten van de betreffende vondstmelding afgerond op honderd meters, waardoor het niet zeker is of de vondst binnen het plangebied gedaan is. Het AMK-terrein ligt bovendien in een depressie in het landschap (droogdal), wat een onwaarschijnlijke plek voor de aanwezigheid van een graf lijkt. Deze vondst is gedaan toen het huidige AMK-terrein nog in een (drassig) heidegebied lag. In de ontginningsfase (rond 1950) is de bodem vergraven, waardoor het archeologisch relevante niveau grotendeels verstoord is geraakt.

Op basis van het bureau- en booronderzoek kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag voor alle archeologische perioden. Daarom is geadviseerd om het plangebied vrij te geven.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Plangebied

Het plangebied heeft op de waardenkaart een hoge waarde. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen gestreefd wordt naar behoud en/of inpassing, borging door middel van een dubbelbestemming in bestemmingsplannen. Hierbij moeten concrete adviezen uit de strucuurvisie in acht worden genomen. Deze adviezen zijn gebaseerd op het landschapstype ter plaatse.

Het juridisch-planologisch wijzigen van de bestemming ten behoeve van een woonbestemming gaat op zich niet gepaard ingrepen die de cultuurhistorische waarden kunnen aantasten. De boerderij blijft behouden. Het aspect cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodem

Kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb).

Onderzoek

Met betrekking tot de voorgenomen herindeling van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport hiervan is te lezen in Bijlage 3. De belangrijkste resultaten worden hier besproken.

Vooraf is de hypothese gesteld dat de locatie verdacht is voor de aanwezigheid van asbest in de grond en of in puin. In het plangebied zijn verontreinigingen aangetroffen die de hypothese bevestigd hebben. De gevonden verontreinigde hopen puin komt overeen met het puin rondom de kapschuur en de oprit. Op beide plekken zijn asbest aangetoond, en geconcludeerd wordt dat in beide gevallen de interventie- eofhergebruikwaarde overschreden wordt.

De resultaten zijn in overeenstemming met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie verdacht is voor de aanwezigheid van asbest in grond en/of puin. De matige verontreiniging met PAK is in tegenspraak met de vooraf gestelde hypothese dat de locatie niet-verdacht is voor chemische paramaters. De PAK is net als het asbest te relateren aan de bijmengingen met puin. Het puin dat aanwezig is in de oprit komt overeen met het puin aanwezig rondom de kapschuur. Er is geconcludeerd dat de verontreinigde grond moet worden gesaneerd.

Conclusie

In het plangebied is de grond verontreinigd, deze grond moet worden gesaneerd. Dit wordt in het kader van het planvoornemen uitgevoerd.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000 -gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden
Door het rijk zijn gebieden aangewezen die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming
in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunningaanvraag moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Planspecifiek

Het planvoornemen omvat het omzetten van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Het plan omvat geen sloop of bouw en zodoende is er geen noodzaak tot het uitvoeren van een ecologisch onderzoek in het kader van dit wijzigingsplan.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Externe veiligheid

Kader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.

Per 1 april 2015 is het Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt) met bijbehorend informatiesysteem Basisnet in werking getreden. In Basisnet staan gegevens over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi.

Plangebied

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Op het naastgelegen defensieterrein wordt geen munitie opgeslagen. Op ongeveer een kilometer afstand loopt de spoorlijn Assen-Groningen, welke een PAG-indicatie heeft. Het plangebied ligt buiten de invloedszone van deze spoorlijn. Eveneens ligt het projectgebied buiten de invloedssfeer van risicovolle buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Geluid

Kader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Plangebied

Omdat de bestaande boerderij al een geluidsgevoelig object betreft, wijzigt er in dit opzicht niets. Er wordt geen nieuw geluidsgevoelig object gerealiseerd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd, kan nog worden aangemerkt als een nibm-project. Het project waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, blijft ruimschoots onder dit aantal. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

4.7 Milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

Plangebied

Het plan voorziet in de omzetting van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Omdat in de huidige situatie ook sprake is van een agrarische bedrijfswoning in de boerderij, en deze woning net zoals een reguliere woning een milieugevoelige functie betreft, vindt door omzetting van de bestemming geen extra belemmering plaats voor omliggende bedrijven.

Zo is in paragraaf 3.3.5 het plan ook getoetst aan de voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid: de voorwaarde dat "de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven". Geconcludeerd is dat de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende bedrijven, in elk geval niet méér dan in de huidige situatie al het geval is.

In de omgeving van het plangebied ligt één agrarisch bedrijf, het gaat om een bedrijf ten noorden van het plangebied, gelegen aan de Hoofdweg 64, Zeegse. De omzetting naar woonbestemming van dit perceel vormt geen belemmering voor dit bedrijf, omdat dit bedrijf op ruime afstand ligt van het plangebied (>500 m).

Direct ten noorden van het plangebied een maatschappelijke bestemming ten behoeve van defensie. Deze locatie is in het vigerende bestemmingsplan bestemd voor opslag ten behoeve van defensie. Voor opslag-gebouwen geldt dat geluid de meest invloedrijke factor is waarvoor een richtafstand van 30 meter aangehouden moet worden. Hier wordt in dit geval ruimschoots aan voldaan. Wat betreft een mogelijke omgekeerde werking, de toevoeging van de nieuwe woonbestemming vormt geen extra beperkingen voor de huidige bestemming. Er liggen op dit moment al meerdere woonbestemmingen op kortere afstand van deze bestemming.

Ten zuiden van het plangebied liggen twee maatschappelijke bestemmingen welke zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder een zorgboerderij en andere bedrijven die maximaal in milieucategorie 1 en 2 vallen. In deze situatie wordt uitgegaan van de richtafstanden voor een kinderboerderij, gezien deze naar verwachting het meest overeen komt met de mogelijke overlast van een zorgboerderij. Hiervoor geldt dat geur en geluid de grootste afstanden vereisen, welke 30 meter is. De kortste afstand tot deze bestemmingen is 150 meter, waarmee hier ruimschoots aan wordt voldaan.

Conclusie

Omzetting van de bestemming naar een woonbestemming leidt niet tot belemmering of een onvoldoende woon- en leefklimaat in de woning aan de Hoofdweg 112. Het aspect milieuzonering leidt daarmee niet tot belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Water

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's.

Voor het plangebied is de Digitale Watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is opgenomen als Bijlage 1

Het resultaat van de watertoets is dat er geen belang van het waterschap speelt in het plangebied. Hieronder wordt nog wel ingegaan op enkele belangrijke aspecten.

Waterveiligheid

Het belangrijkste doel van het waterschap gerelateerd aan waterveiligheid is het uitsluiten van levensbedreigende situaties voor mensen en het zoveel mogelijk voorkomen van dergelijke situaties voor dieren. Op deze locatie is in de huidige situatie geen sprake van problemen wat betreft waterveiligheid. Ook in de toekomstige situatie wordt dit niet verwacht.

Waterkwantiteit

Het waterschap heeft als primaire aan waterkwantiteit gerelateerde doel om voor voldoende water te zorgen, zowel in natte als in droge perioden, nu en in de toekomst. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden.

Waterkwaliteit

Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap als voornaamste doel om te zorgen voor schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld. Hiernaast is een goede waterkwaliteit van belang voor zwemwater en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer.

In het plangebied worden geen uitlogende materialen gebruikt. Ook vinden er geen bedrijfsmatige activiteiten plaats die kunnen leiden tot vervuiling van grondwater of oppervlaktewater. Er is daarom geen sprake van nadelige effecten op de waterkwaliteit in het plangebied.

Conclusie

In deze paragraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Conclusie is dat er geen maatregelen nodig zijn of onderzoek nodig is ten aanzien van deze aspecten. Het thema water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de omzetting van de agrarisch bestemming naar een woonbestemming, waarmee één reguliere woning is toegestaan op het perceel. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019  (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van drie woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Het plan aan de Hoofdweg in Oudemolen kent geen ruimtebeslag en geen toevoeging van bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak niet toe. De functie wijzigt van agrarisch naar een woonfunctie. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een wijzigingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe wijzigingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.1 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.1.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in het buitengebied van Tynaarlo geldt: 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.1.2 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een viertal regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een wijzigingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Overige regels' zijn ontleend aan het 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.1.3 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemoeid zijn met het opstellen van het wijzigingsplan zijn voor rekening van de intiatiefnemers, deze worden midddels leges verhaald op de initiatiefnemers. Tevens wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemers een planschade overeenkomst aangegaan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In deze paragraaf worden, wanneer deze beschikbaar zijn en indien noodzakelijk, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening uiteengezet. Ook de resultaten van de inspraak dan wel tervisielegging worden hier uiteengezet wanneer deze beschikbaar is.