direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Brinkweg 1 te Taarlo
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel aan de Brinkweg 1 in Taarlo is een voormalige boerderij aanwezig. De agrarische activiteiten zijn al geruime tijd beëindigd en de boerderij wordt gebruikt als woonhuis. Het voornemen is daarom om de bestemming van het perceel om te zetten van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3).

De gemeente Tynaarlo heeft in het kader van vooroverleg de aanvraag beoordeeld en per brief (d.d. 13 februari 2019) aan initiatiefnemer aangegeven dat zij voornemens is medewerking te verlenen voor dit wijzigingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van het dorp Taarlo. Taarlo is een klein dorp, omringd door het buitengebied van de gemeente Tynaarlo en is gelegen op circa 1,5 kilometer ten noordoosten van Assen.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401_0001.png"
Ligging plangebied (bron: pdokviewer.nl).

1.3 Geldend bestemmingsplan en afwijking

Voor het plangebied gelden op dit moment de onderstaande bestemmingsplannen:

  • 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo';
  • 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'.

Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo
Het eerst genoemde bestemmingsplan, dat is vastgesteld op 28 mei 2013 kent ter plaatse van het plangebied van dit bestemmingsplan de bestemmingen 'Agrarisch' en voor een deel ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Es' en 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. De boerderij is aangewezen als 'beeldbepalend'. Ook geldt de gebiedsaanduiding 'wro-zone - afwijkingsgebied 2'. De bestemming 'Agrarisch' bepaalt dat gronden met die bestemming bestemd zijn voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf met daaraan meerdere ondergeschikte functies. Omdat de voorgenomen ontwikkeling (het toestaan van een reguliere woning) niet past in deze omschreven functies voor het gebied, is het nodig het bestemmingsplan op dit onderdeel te wijzigen.

In dit bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegheid opgenomen voor functiewijziging van vrijgekomen agrarische bedrijven naar onder meer een woonfunctie. Hieraan zijn een aantal voorwaarden verbonden. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening
Ten tweede geldt ook het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'. Dat bestemmingsplan wijzigt een aantal onderdelen van het eerder genoemde 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. Ten aanzien van de nu ter plaatse geldende bestemmingen wijzigt de partiële herziening niets. Wel is de toe te wijzen bestemming 'Wonen' iets aangepast. De betreffende aanpassingen zijn in het onderhavige wijzigingsplan meegenomen.

Facetbestemmingsplan kleinschalige windturbines Buitengebied
Tot slot is het plangebied van dit bestemmingsplan ook onderdeel van het 'Facetbestemmingsplan kleinschalige windturbines Buitengebied'. De regels van dat bestemmingsplan maken het mogelijk ook kleinschalige windturbines (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) te kunnen bouwen met een bouwhoogte van niet meer dan vijftien meter op gronden met de bestemming 'Agrarisch'. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in een agrarische bestemming heeft het plan geen invloed op het onderhavige voornemen.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en gemeente Tynaarlo aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een deel van het perceel (kadastraal bekend als Vries, sectie W, nummer 578) aan de Brinkweg 1 in Taarlo. De bestemming van het deel van het perceel waar nu de boerderij en schuur op staat en wat is ingericht als agrarisch erf, wordt omgezet naar de bestemming 'Wonen'. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 10.000 m2.

In het plangebied staat een voormalige boerderij met een oppervlakte van circa 430 m2 en een recent gebouwde schuur met een oppervlakte van circa 100 m2. Ook is een stookhok aanwezig van circa 5 m2. Op de achterzijde van het erf was voorheen (tot circa 2015) een opslagloods aanwezig. Deze is inmiddels gesloopt.

Zoals in paragraaf 1.3 is beschreven, is de boerderij aangewezen als beeldbepalend. Vanwege de karakteristieken van de boerderij is in de regeling bepaald dat behoud van de bestaande verschijningsvorm van belang is.

Het erf wordt ontsloten via een inrit vanaf de Brinkweg. De boerderij ligt op enkele tientallen meters vanaf deze weg. Aan de oost- en zuidzijde van het gebied zijn andere (voormalige) boerderijen en woningen gelegen. Aan de noord- en westzijde grenst het erf aan agrarisch grasland.

Op onderstaande luchtfoto en overzichtskaart is de huidige indeling van het erf weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401_0002.png"
Luchtfoto 2020 indeling plangebied (bron: pdokviewer.nl).

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401_0003.png"
Overzichtskaart huidige bebouwing (bron: Architecten Meppel).

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de indeling van het erf niet anders dan in de huidige situatie. Ook de bestaande verschijningsvorm van de boerderij, die als beeldbepalend is aangewezen, wordt behouden.

Enige wijziging die plaatsvindt is de plaatsing van 66 stuks zonnepanelen op het achtererf. De zonnepanelen worden omringd door een lage heg.

Overigens betreft het plangebied het gehele erf en het gehele bouwvlak zoals in het huidige bestemmingsplan op dit perceel is opgenomen. Voor het erf wordt de woonbestemming opgenomen, voor het gebied daarbuiten wordt de agrarische bestemming behouden maar wordt het bouwvlak verwijderd, zodat hier geen bebouwing meer gerealiseerd kan worden.

Op onderstaande afbeelding is de locatie van de zonnepanelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401_0004.png"
Impressie van de toekomstige situatie (bron: Architecten Meppel).

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt getoetst of het plan past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en de gemeente Tynaarlo. Het relevante beleid wordt getoetst.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR, 2012) is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie doelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze doelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de volgende paragraaf (paragraaf 3.1.2) wordt hier nader op ingegaan.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkómen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In voorliggend plan is sprake van een juridisch-planologische herbestemming van een bestemming ‘Agrarisch’ naar een bestemming ‘Wonen’, zonder toename van bebouwing. Dit is geen stedelijke ontwikkeling waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft te worden toegepast, immers er wordt niet voorzien in het toevoegen van ruimtebeslag dan wel toevoegen van woningen. De ladder is niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie opnieuw geactualiseerd en vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling is. Daarbij is de volgende missie geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

In de Omgevingsvisie Drenthe geeft de provincie aan dat wordt gestreefd naar een robuust sociaaleconomisch systeem waarbinnen voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge kwaliteit aanwezig is.

Naast de Omgevingsvisie is voor het plangebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. Ook het POV is op 3 oktober 2018 opnieuw geactualiseerd en vastgesteld. In de POV is opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een ruimtelijke ontwikkeling geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden. In paragraaf 3.1.2 is al geconcludeerd dat in het kader van dit plan de Ladder niet relevant is.

Afweging
Het plan behelst een passende invulling voor de locatie. Het gaat om een perceel in de bebouwde kom waarvan de bestemming wordt omgezet van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De Omgevingsvisie gaat ook in op het thema Wonen. Van belang is dat het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad of ruimtegebruik zorgvuldig moet worden afgewogen. Omdat het plan herbestemming van een voormalig agrarisch bedrijf naar een reguliere woonbestemming betreft, is nadere toetsing hieraan niet relevant. Er is geen sprake van extra ruimtegebruik of toevoeging van woningen aan de woningvoorraad. Het plan is op dit punt niet strijdig met het provinciaal beleid of moet nader onderbouwd worden.

De kernkwaliteiten die voor het projectgebied relevant zijn, worden hieronder kort besproken.

Landschap
In de omgevingsvisie zijn zes landschapstypen te onderscheiden. Het doel is deze landschapstypen van Drenthe herkenbaar, beleefbaar en leesbaar te houden. De verschillende landschapstypen zijn nader omschreven en het bijbehorende provinciaal belang is gedefinieerd. Op de kaart bij de omgevingsvisie is aangegeven welke landschappelijke kenmerken en structuren van provinciaal belang zijn.

Het plangebied is gelegen in het esdorpenlandschap. De essen en beekdalen zijn van provinciaal belang. Het plangebied is gelegen in een gebied waar het esdorpenlandschap herkenbaar is. Het erf grenst aan de ene kant aan de brink van Taarlo en grenst aan de noord- en westzijde aan de es. Voor essen is van belang dat de kenmerkende open ruimte van de es behouden blijft en dat de esrandbeplanting versterkt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401_0005.png"
Ligging es (groen aangegeven) op kaart 'Kernkwaliteit landschap' (bron: Provinciale Omgevingsvisie Drenthe).

De plaats waar het zonnepanelenveld is gepland, ligt deels op de es. Op deze locatie was tot voor een aantal jaren geleden echter ook een opslagloods aanwezig, die nog een aantal meter verder het landschap in stond dan dat het zonnepanelenveld is gepland. Omdat het zonnepanelenveld zover mogelijk aan de rand van het erf wordt geplaatst, tegen het opgaande groen aan, en ook wordt omringd door een lage, groene heg, is het effect op de open ruimte van de es minimaal.

Het plangebied is ook gelegen in het Nationaal Park Drentsche Aa. Voor dit gebied is in de ambitie opgenomen dat in het gebied gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden in een bijzonder aantrekkelijk landschap. Het plan leidt niet tot aantasting van het landschap.

Archeologie
Wat betreft archeologie is het beschermingsniveau voor het plangebied '4: verwachte archeologische waarden' vanwege de ligging in het Drentsche Aa en Havelterberg. In paragraaf 4.1.1 wordt op dit thema nader ingegaan.

Rust
Het projectgebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als donkerte gebied. Kunstmatige verlichting moet hier zo beperkt mogelijk worden toegepast. Het projectgebied is in de huidige situatie ook bebouwd. Er is geen sprake van toename van kunstmatige verlichting.

Aardkundige waarde
Het plangebied ligt in het gebied waar een 'middel' beschermingsniveau geldt voor aardkundige waarde. Ook is het gebied waar het plangebied in ligt, aangewezen als De Hondsrug UNESCO global geopark.

Wel wordt plaatsing van zonnepanelen toegestaan. Omdat hierbij weinig bodemingrepen plaatsvinden en er ook geen grondverzet plaatsvindt, worden de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap niet aangetast.

Conclusie
Het project tast de bestaande kernkwaliteiten niet significant aan. Het project is ook voor andere aspecten in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Wijzigingsbevoegdheid bestemmingsplan buitengebied Tynaarlo

Zoals al beschreven in paragraaf 1.3 past het planvoornemen niet in de functieomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming. Daarom is het noodzakelijk om de geldende bestemming om te zetten naar de bestemming 'Wonen'.

De mogelijkheid hiertoe wordt geboden door artikel 4.8 van het nu geldende bestemmingsplan. In die regel staat dat het college van burgemeester en wethouders, indien de wijziging geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen, :"het plan wijzigen in die zin dat [...] de bestemming, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wordt gewijzigd ten behoeve van een woonfunctie [...]". Dit onderhavige plan betreft een wijzigingsplan op grond van artikel 4.8.

Aan de wijzigingsbevoegdheid worden de volgende, voor de woonfunctie relevante, voorwaarden gesteld:

  • bij wijziging naar een woonfunctie het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan één bedraagt en de regels uit [de bestemming 'Wonen'] van overeenkomstige toepassing zijn;

In dit plan wordt één woning toegestaan bij dit voormalige agrarisch bedrijf. Er wordt voldaan aan de genoemde voorwaarde.

  • de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;

In de omgeving van het plangebied ligt één agrarisch bedrijf, het gaat om het direct naastgelegen bedrijf aan de Brinkweg 2 in Taarlo. De omzetting naar woonbestemming van dit perceel vormt geen belemmering voor dit bedrijf, omdat ook in de huidige situatie al een woning op dit perceel is toegestaan. Hoewel het (nu nog) gaat om een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, vormt deze bedrijfswoning in principe een evengrote belemmering voor het naastgelegen bedrijf als een reguliere woning. Een bedrijfswoning van derden is namelijk niet minder beschermd als een reguliere woning. Meer hierover in paragraaf 4.7 (Milieuzonering). Op basis van die paragraaf kan wordt gesteld dat omliggende (agrarische) bedrijven geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen.

  • er geparkeerd dient te worden op eigen terrein, het parkeren moet deel uitmaken van het inrichtingsplan;

Er wordt geen inrichtingsplan opgesteld omdat er feitelijk niets veranderd aan de indeling van het terrein (met uitzondering van de plaatsing van zonnepanelen). Het parkeren vindt in de huidige situatie plaats op het eigen terrein, dit zal in de toekomstige situatie ook het geval zijn.

  • de functieverandering niet mag leiden tot conflicten met bestaande functies. Zo moet bijvoorbeeld worden voorkomen dat de bedrijfsvoering van agrariërs wordt gehinderd door een omzetting van agrarisch naar wonen;

De functies in de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woonfuncties. Uitzondering hierop is het agrarische bedrijf aan Brinkweg 2 in Taarlo. In deze paragraaf is hier al aandacht aan besteed, de omzetting vormt geen belemmering voor de bedrijfsvoering van dit bedrijf.

  • er geen onevenredige aantasting mag optreden van het woonklimaat door overlast (geluid/geur et cetera);

Deze voorwaarde is niet relevant. De woonbestemming leidt niet tot overlast op de omgeving.

  • de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit, dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.

Er is geen sprake van extra verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie. Ten opzichte van een agrarisch bedrijf, wat in principe is toegestaan op dit perceel, is bij een woonbestemming zelfs minder verkeer te verwachten. Er wordt voldaan aan deze voorwaarde.

Aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.8 van het geldende bestemmingsplan, wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen van invloed zijn op de omgeving van het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt. Andersom kan ook de omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven en wordt beschreven wat de invloed van de omgevingsfactor kan zijn op het plan.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in het projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan een bestemming ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zoals beschreven in paragraaf 1.3 geldt voor het noordwestelijk deel van het perceel de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Hier vinden geen fysieke wijzigingen plaats maar dit deel valt wel binnen het plangebied. Om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen, wordt deze bestemming in dit wijzigingsplan overgenomen.

Voor het deel van het perceel waar de boerderij staat is op de archeologische beleidskaart van de gemeente Tynaarlo opgenomen dat Taarlo een AMK-terrein is, namelijk een historische kern. Bij geplande bodemverstoringen met een oppervlakte van 100 m2 of meer in een historische kern is een gedetailleerd archeologisch bureauonderzoek noodzakelijk. Bij geplande bodemverstoringen in de bufferzone van het AMK-terrein is een inventariserend veldonderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401_0006.png"
Uitsnede Archeologische beleidskaart (bron: gemeente Tynaarlo).

Het juridisch-planologisch wijzigen van de bestemming ten behoeve van een woonbestemming op zich gaat niet gepaard met een bodemingreep. Wel leidt het plan tot beperkte fysieke aanpassingen, namelijk tot de plaatsing van 66 zonnepanelen (veld met oppervlakte van 312 m2). Omdat het plaatsen van de zonnepanelen leidt tot zeer beperkte bodemingrepen, geen afgraving maar enkel inbrengen van palen in de grond, en de grond al is verstoord doordat op dit deel van het erf ook al een schuur aanwezig was, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Zoals gezegd wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' die in het geldende plan is opgenomen, gehandhaafd om de waarborg voor archeologie in dit deel van het plangebied te behouden.

4.1.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische beleidswaardenkaart weergegeven en de legenda van de voor het plangebied relevante aspecten. De locatie van het plangebied is met een zwart kader aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPWBrinkweg1Trl-0401_0007.png"
Uitsnede Cultuurhistorische beleidswaardenkaart (bron: gemeente Tynaarlo).

De locatie heeft op de beleidswaardenkaart een 'zeer hoge waarde'. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen te streven naar behoud en/of inpassing, borging bijvoorbeeld door middel van dubbelbestemming ('waarde cultuurhistorie') in bestemmingsplannen. Daarnaast is het dorp Taarlo aangewezen als 'klein esdorp'. Voor deze dorpen wordt gestreefd naar eenzelfde benadering als van de beschermde dorpsgezichten. Er is speciale aandacht vanwege de aanwezige historische karakteristieken en er wordt gestreefd naar het behouden ervan. Van belang is om: historische karakteristieken te behouden, bij ontwikkelingen de ontwikkelingsrichtlijnen en adviezen in acht te nemen en om de waarden te borgen in het bestemmingsplan.

Verder is te zien dat de boerderij als beeldbepalend pand is aangemerkt. Dit is al geborgd in het huidige bestemmingsplan en wordt ook overgenomen in dit bestemmingsplan. Over het erf liep vóór 1832 een weg.

Het juridisch-planologisch wijzigen van de bestemming ten behoeve van een woonbestemming gaat op zich niet gepaard ingrepen die de cultuurhistorische waarden kunnen aantasten. De boerderij blijft aangemerkt als 'beeldbepalend', om de waarborg voor deze cultuurhistorische waarde te behouden.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het project niet in gevaar brengt.

Bevindingen verkennend bodemonderzoek
Om aan te tonen dat de bodemkwaliteit past bij de woonbestemming, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen van dit onderzoek zijn opgeschreven in het onderzoeksrapport dat is bijgevoegd als Bijlage 1 (Bodemonderzoek).

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch verdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. De onderzoeksresultaten stemmen niet overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “verdachte locatie” wordt aanvaard. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

Opgemerkt wordt dat de conclusies betrekking hebben op de chemische gesteldheid van de bodem (exclusief asbest). Een asbestonderzoek in grond of puin conform de NEN 5707+C2 respectievelijk NEN 5897+C2 maakt geen deel uit van de reikwijdte van onderhavig onderzoek.

Bevindingen aanvullend bodemonderzoek en asbestonderzoek
Vervolgens is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. De bevindingen uit het verkennend bodemonderzoek hebben aanleiding gegeven tot het instellen van verder onderzoek. Daarnaast is in deze fase van het onderzoek tevens inpandig bodemonderzoek uitgevoerd en is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van asbest in grond en puin. Dit aanvullend bodemonderzoek is als Bijlage 2 (Aanvullend (asbest)bodemonderzoek) opgenomen bij deze toelichting.

Uit het onderzoek komt naar voren dat:

  • In de grond zijn plaatselijk puinresten waargenomen. Bij het bouwrijp maken van het terrein dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van deze bijmengingen.
  • Op basis van het bodemonderzoek is plaatselijk asbesthoudend materiaal aangetoond in gehalten onder de interventiewaarde. Bij ontgraving en verwerking van (puinhoudende) grond dient men altijd alert te zijn op de eventuele aanwezigheid van asbest(nesten) welke niet in dit onderzoek zijn ontdekt. Bij het aantreffen van asbest tijdens grondwerk dienen veiligheidsmaatregelen getroffen te worden.

Conclusie
In het kader van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging moet de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zoveel mogelijk aansluiten bij het toekomstige bodemgebruik. Op basis van de bevindingen van de twee bodemonderzoeken kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit dusdanig is dat het milieuaspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.3 Ecologie

Een onderzoek naar de effecten op de natuurwaarden in het kader van natuurwet en -regelgeving is een verplicht onderdeel van een planologische procedure. Er moet onder meer worden aangegeven of er als gevolg van het plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

De natuurbescherming is in Nederland wat betreft de soortbescherming uitgewerkt in de Wet natuurbescherming (Wnb). De gebiedsbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid (Provinciale omgevingsverordening Drenthe).

Het plan leidt niet tot fysieke wijzigingen aan de boerderij. Wel worden er een aantal zonnepanelen geplaatst.

De initiatiefnemer is voornemens om ten noordoosten van de bebouwing aan de Brinkweg 1 in Taarlo een aantal zonnepanelen te plaatsen. Hiervoor wordt een planologische procedure doorlopen. Omdat de huidige bebouwing enige tijd leeg staat en in de toekomst kan worden gerenoveerd, is voor het volledige perceel een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. De om die reden opgestelde beknopte natuurtoets is opgenomen als Bijlage 3 (Beknopte natuurtoets) en toont aan in hoeverre dit wijzigingsplan ten aanzien van ecologie als uitvoerbaar kan worden beschouwd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 2 maart 2020 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: half bewolkt, circa 4ºC, droog en een matige wind.

4.3.1 Soortenbescherming

Als gevolg van de werkzaamheden aan het grasland gaan als gevolg van de plannen geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten verloren. Wanneer in de toekomst mogelijk werkzaamheden worden verricht aan de binnenzijde van de bebouwing, gaan als gevolg van de plannen geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten verloren. Om negatieve effecten op mogelijke huismusverblijfplaatsen, die in de schuur aanwezig kunnen zijn, te voorkomen moet te zijner tijd buiten het broedseizoen worden gewerkt. Wanneer het isolatiemateriaal en de dakbedekking van de schuur intact zullen blijven zijn negatieve effecten op nesten van huismus uit te sluiten, mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt. Als blijkt dat wel werkzaamheden aan het dak zullen worden uitgevoerd en negatieve effecten op huismus in de schuur niet kunnen worden uitgesloten, is nader onderzoek nodig om te bepalen of daadwerkelijk nesten van huismus aanwezig zijn in de schuur.

Het plangebied zal naar verwachting veranderen, maar niet volledig ongeschikt worden als foerageergebied voor de te verwachten vleermuissoorten die in het plangebied foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen, ten gevolge van de werkzaamheden, treden niet op.

Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor roofvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, zoals buizerd. Het plangebied vormt echter hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soort en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied voor deze soort aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa' en de inrichting van het tussenliggende gebied met bebouwing en wegen een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten. Op basis van de aard van de ontwikkeling, waarbij enkel een aantal zonnepanelen worden aangelegd, zijn effecten door stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied eveneens op voorhand uit te sluiten.

Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en de aard van het plan zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN. De ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

4.3.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde beknopte natuurtoets (d.d. 2 maart 2020) is gezien de aangetroffen ter-reinomstandigheden en de aard van de ontwikkelingen een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Wanneer bij toekomstige werkzaamheden aan de schuur het isolatiemateriaal en de dak-bedekking intact zullen blijven, zijn negatieve effecten op nesten van huismus uit te sluiten, mits buiten het broedseizoen wordt gewerkt. Als blijkt dat wel werkzaamheden aan het dak zullen worden uitgevoerd en negatieve effecten op huismus in de schuur niet kunnen worden uitgesloten, is nader onderzoek nodig om te bepalen of daadwerkelijk nesten van huismus aanwezig zijn in de schuur. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is vooralsnog niet noodzakelijk.

Een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

4.4 Externe veiligheid

De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In deze besluiten en bijbehorende regelingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot risicobronnen wettelijk vastgelegd.

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Eveneens liggen er in de nabijheid geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ligt het projectgebied buiten de invloedssfeer van risicovolle buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 470 meter afstand waardoor het projectgebied buiten de invloedssfeer van de leiding valt.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Geluid

De eventuele verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Omdat de bestaande boerderij al een geluidsgevoelig object betreft, wijzigt er in dit opzicht niets. Er wordt geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet wel bezien worden of de geluidbelasting op de gevel niet te hoog is, waardoor een goed woon- en leefklimaat niet gegarandeerd kan worden. Echter, omdat alle omliggende wegen een 30 km/uur snelheidsregime hebben en lage aantallen verkeersbewegingen kennen, wordt een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht en kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

Het milieuthema geluid in het kader van omliggende bedrijvigheid wordt in paragraaf 4.7 over milieuzonering beschreven.

Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd, kan nog worden aangemerkt als een nibm-project. Het project waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, blijft ruimschoots onder dit aantal. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet nodig.

4.7 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.

Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Van gemengd gebied kan bijvoorbeeld sprake zijn als woningen zich direct naast andere functies bevinden zoals winkels, horeca en kleine bedrijven of lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid, of gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur (grote wegen) liggen. Voor een gemengd gebied kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen;
  • 2. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.

Ad. 1.
Het plan voorziet in de omzetting van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Omdat in de huidige situatie ook sprake is van een agrarische bedrijfswoning in de boerderij, en deze woning net zoals een reguliere woning een milieugevoelige functie betreft, vindt door omzetting van de bestemming geen extra belemmering plaats voor omliggende bedrijven.

Zo is in paragraaf 3.3.1 het plan ook getoetst aan de voorwaarde uit de wijzigingsbevoegdheid: de voorwaarde dat "de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven". Geconcludeerd is dat de woonfunctie geen belemmering vormt voor omliggende bedrijven, in elk geval niet méér dan in de huidige situatie al het geval is.

Ad. 2.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang te onderzoeken of hinder en gevaar bij de woning voorkomen of beperkt kan worden.

In de direct omgeving van het plangebied (in een straal van circa vijftig meter) is één agrarisch bedrijf gelegen. Het gaat om het direct naastgelegen bedrijf aan de Brinkweg 2 in Taarlo. Dit bedrijf grenst aan de erfgrens van Brinkweg 1. Voor het bedrijf (akkerbouwbedrijf en fruitteelt) geldt op basis van de VNG-uitgave een richtafstand van dertig meter voor geluid en tien meter voor geur, stof en gevaar indien sprake is van een 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Taarlo kan worden omschreven als 'rustig buitengebied'. Om die reden kan voor het onderhavige project de richtafstand van dertig meter worden aangehouden tot andere gevoelige functies. Hierbij wordt echter opgemerkt dat de milieuwetgeving in de mate van bescherming geen onderscheid maakt tussen een bedrijfswoning van derden (de huidige situatie) en een reguliere woonbestemming (nieuwe situatie). Zo bezien wijzigt de situatie dus niet.

Omdat het bedrijf ter plaatse van Brinkweg 2 in de bebouwde kom van Taarlo ligt en aan alle zijden wordt omringd door woningen (drie woningen liggen binnen een vergelijkbare afstand als de toekomstige woning in het plangebied) en er geen klachten bekend zijn, wordt geconcludeerd dat er van hinder door het bedrijf in de huidige situatie geen sprake is. De agrarische bedrijfsvoering van Brinkweg 2 wordt dus als gevolg van dit wijzigingsplan niet meer beperkt dan in de huidige situatie het geval is. Ook in de toekomst zal geen sprake van hinder zijn omdat het bedrijf nu en in de toekomst zal moeten blijven voldoen aan de geluidsnormen en geurnormen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (na 1 januari 2022 opgenomen in het gemeentelijk omgevingsplan).

Omzetting van de bestemming naar een woonbestemming leidt niet tot belemmering of een onvoldoende woon- en leefklimaat in de woning aan de Brinkweg 1. Het aspect milieuzonering leidt daarmee niet tot belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Water

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's. Via de Digitale Watertoets is waterschap Hunze en Aa's op 10 maart 2020 van onderhavig wijzigingsplan formeel op de hoogte gebracht. Het resultaat van de watertoets is als bijlage 4 bijgevoegd.

De aanmelding heeft ertoe geleid dat de korte procedure wordt doorlopen. Dit houdt in dat via de digitale watertoets de standaard waterparagraaf is verstrekt. In deze paragraaf worden de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten aan de hand van de thema's uit de standaard waterparagraaf besproken.

Waterveiligheid
Het belangrijkste doel van het waterschap gerelateerd aan waterveiligheid is het uitsluiten van levensbedreigende situaties voor mensen en het zoveel mogelijk voorkomen van dergelijke situaties voor dieren. Op deze locatie is in de huidige situatie geen sprake van problemen wat betreft waterveiligheid. Ook in de toekomstige situatie wordt dit niet verwacht.

Waterkwantiteit
Het waterschap heeft als primaire aan waterkwantiteit gerelateerde doel om voor voldoende water te zorgen, zowel in natte als in droge perioden, nu en in de toekomst. Een vergrote kans op wateroverlast of watertekort dient dus voorkomen te worden.

Enige fysieke wijziging is het plaatsen van zonnepanelen. De zonnepanelen worden geplaatst op een veld met een totale oppervlakte van circa 300 m2. Dit veld wordt niet meegenomen als toename van verharding omdat er tussen de zonnepanelen voldoende ruimte is waardoor aflopend hemelwater nog steeds door middel van infiltratie afgevoerd wordt, de ondergrond is grind (doorlatend) en de zonnepanelen staan boven het maaiveld op palen.

Dit betekent dat het verharde oppervlak niet toeneemt. De compensatiedrempel, voor stedelijk gebied of kassengebieden met meer dan 150 m2 of in het buitengebied met meer dan 1500 m2 (Keur Waterschap Hunze en Aa's), wordt niet overschreden en compenserende waterberging is niet noodzakelijk.

Waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit te waarborgen heeft het waterschap als voornaamste doel om te zorgen voor schoon en ecologisch gezond water, waarin systeem-specifieke dieren en planten voorkomen. In de eerste plaats is dit van belang voor de grotere beken, kanalen en meren waarvoor binnen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) doelen en maatregelen zijn opgesteld. Hiernaast is een goede waterkwaliteit van belang voor zwemwater en voor het stelsel van kleinere watergangen voor water aan- en afvoer.

In het plangebied worden geen uitlogende materialen gebruikt. Ook vinden er geen bedrijfsmatige activiteiten plaats die kunnen leiden tot vervuiling van grondwater of oppervlaktewater. Er is daarom geen sprake van nadelige effecten op de waterkwaliteit in het plangebied.

Conclusie
In deze paragraaf zijn de belangrijkste waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Conclusie is dat er geen maatregelen nodig zijn of onderzoek nodig is ten aanzien van deze aspecten. Het thema water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in de omzetting van de agrarisch bestemming naar een woonbestemming, waarmee één reguliere woning is toegestaan op het perceel. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019  (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van drie woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Het plan aan de Brinkweg in Taarlo kent geen ruimtebeslag en geen toevoeging bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak niet toe. De functie wijzigt van agrarisch naar een woonfunctie. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een wijzigingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP 2012 maakt het mogelijk om wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe wijzigingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.1 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.1.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in het buitengebied van Tynaarlo geldt: 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.1.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een viertal regels:

De onderstaande tekst bespreekt de vier bestemmingen afzonderlijk.

'Agrarisch - 1'
De eerste bestemming die voorkomt is de bestemming 'Agrarisch - 1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en cultuurgrond. Dat is gelijk aan de bestemming die gold tot de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. Gronden waar voorheen een agrarisch bouwvlak aanwezig was, blijven dus de bestemming 'Agrarisch - 1' behouden, ware het niet dat het bouwvlak en dus de bouwmogelijkheden zijn verwijderd. Reden hiervoor is dat als gevolg van de woonbestemming er geen sprake meer is van een agrarische bedrijfsvoering.

'Wonen'
De tweede bestemming betreft de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming voorziet in het mogelijk maken van het planvoornemen: het gebruiken van de voormalige agrarische boerderij voor wonen. Gronden met deze bestemming mogen gebruikt worden voor wonen en indien gewenst in combinatie met een aan huis verbonden beroep en/of een bed and breakfast.

Verder geldt dat het hoofdgebouw op het perceel de specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' heeft. Deze aanduiding bepaald dat de bestaande verschijningsvorm in de zin van bouw-/goothoogte, dakhelling en situering van bouwwerken moet worden gehandhaafd.

'Waarde - Archeologische verwachting 1'
Verder kent dit wijzigingsplan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

'Waarde - Es'
Tot slot bevat het wijzigingsplan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Es'. De voor 'Waarde - Es' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de essen. Om die waarden te borgen is het niet toegestaan om de gronden voor bosbouw, houtteelt of andere meerjarige opgaande teeltvormen te gebruiken.

5.1.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een viertal regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een wijzigingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Overige regels' zijn ontleend aan het 'Bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo'. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gemoeid zijn met het opstellen van het wijzigingsplan zijn voor rekening van de gemeente en worden via leges verhaald op de initiatiefnemers. Tevens wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemers een planschadeovereenkomst aangegaan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In deze paragraaf worden, wanneer deze beschikbaar zijn en indien noodzakelijk, de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening uiteengezet. Ook de resultaten van de inspraak dan wel tervisielegging worden hier uiteengezet wanneer deze beschikbaar is.