Inhoudsopgave
2.2 Provinciaal en regionaal beleid
Hoofdstuk 3 Huidige en nieuwe situatie
3.3 Randvoorwaarden inrichting plangebied en omgeving
3.4 Planologische onderbouwing
Hoofdstuk 4 Onderzoek en milieu
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aanleiding
Pathuis en Partners heeft het voornemen een innovatief woonconcept in de nabijheid van het dorp Zeijen te realiseren. De reeds bebouwde locatie ligt op circa 250 m van de bebouwde kom. Het voornemen behelst een groene omgeving te creëren waar zelfstandig kan worden gewoond in 16 levensloopbestendige wooneenheden waarbij een beroep op zorg en/of service kan worden gedaan. De bestaande boerderij Huis te Zeijen wordt getransformeerd tot een ontmoetingsplek waar gezamenlijk gekookt en gegeten kan worden, zorgsteunpunt in combinatie met dagbesteding en kleinschalige horeca en logies al dan niet in combinate met ziekenhuisverplaatste zorg/revalidatie en respijtzorg (maximaal acht kamers). Het hele plan wordt duurzaam en energieneutraal uitgewerkt.
Vigerend bestemmingsplan
Deze locatie is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo (onherroepelijk 29 oktober 2014). De locatie heeft de bestemming Wonen.
Het voornemen past niet binnen de regels van geldende bestemmingsplan. Dit betreft onder meer de bouw van levensloopbestendige wooneenheden, het zorgsteunpunt met dagbesteding en kleinschalige horeca. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Uitsnede plankaart (geel betreft woonbestemming)
Proces
Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan is een uitvoerig samenwerkings- en communicatietraject met belanghebbenden en geïnteresseerden doorlopen. Allereerst is een aantal keren met geïnteresseerde buurtbewoners en andere belangstellenden gesproken. Eveneens is het voornemen voorgelegd aan de provincie. Vervolgens heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden met de initiatiefnemers, de landschapsarchitect, de architect, de provincie en de gemeente. Dit na onderzoek en analyse van het landschap en het erf. Het schetsplan, zoals beschreven in de planbeschrijving, is hiervan het resultaat. Dit schetsplan is de basis voor onderhavig bestemmingsplan.
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van de diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
-
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
-
de bereikbaarheid verbeteren;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In de paragraaf omtrent het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid komt dit nader aan de orde.
2.2 Provinciaal en regionaal beleid
Omgevingsvisie Drenthe
De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 het nieuwe omgevingsplan vastgesteld: de Omgevingsvisie Drenthe. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie 2010 is op een aantal inhoudelijke thema’s geactualiseerd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het document Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De geactualiseerde visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. Deze actualisatie heeft geen directe gevolgen voor ontwikkeling van het plangebied, met uitzondering van de Ladder duurzame verstedelijking.
Wonen
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat binnen het landelijk gebied alleen ruimte wordt geboden voor de ontwikkeling van bijzondere woonmilieus (waaronder landgoederen) en woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende agrarische bedrijfsbebouwing (Ruimte voor Ruimte-regeling). Uitgangspunt bij de ontwikkeling van bijzondere woonmilieus is een landschappelijk kader dat aansluit bij de gebiedsspecifieke kernkwaliteiten.
Ladder duurzame verstedelijking
In het kader van het thema 'zorgvuldig ruimtegebruik' wordt aandacht besteed aan de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking (de voormalige SER-ladder). De provincie wil dit denkmodel ook bij vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) toepassen. De provincie wil dat gemeenten in principe zelf gaan bepalen welke activiteiten zij in de vrijkomende agrarische bebouwing willen toestaan, waarbij de nieuwe invulling van de VAB geen inbreuk op de ruimtelijke kwaliteit gaat betekenen. In het volgende hoofdstuk wordt deze nieuwe invulling nader uitgewerkt en wordt toegelicht welk effect dit heeft op de ruimtelijke kwaliteit.
Cultuurhistorisch kompas
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart–kernkwaliteit cultuurhistorie van de Omgevingsvisie.
Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.
-
Respecteren: het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Plannen en initiatieven worden beoordeeld op het benutten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur als inspiratiebron.
-
Voorwaarden stellen: de cultuurhistorische samenhang geldt als randvoorwaarde. Vroegtijdig in het planproces moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen wordt benut.
-
Eisen stellen: de provincie bedingt vanaf het begin een plek in het planvormingsproces en stuurt de ontwikkelingen in de gewenste richting.
Voor het plangebied geldt het niveau ‘voorwaarden verbinden’.
Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het plangebied deel uit maakt van het landschap ‘De Kop van Drenthe´ De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas:
-
Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields. Dit wordt in het bijzonder op het Noordscheveld weerspiegeld.
-
Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
-
Het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen in de vorm van houtwallen en bossen.
Sociale beleidsvisie 2013-2015
De provincie pleit voor maatregelen waardoor mensen zelfstandig kunnen blijven wonen. In de sociale beleidsvisie 2013-2015 is aangegeven dat door de ontgroening en vergrijzing in Drenthe de vraag naar zorg gaat toenemen, terwijl de (potentiële) werknemers in de zorg afnemen. Hierdoor ontstaat discrepantie, maar dit biedt tegelijkertijd ook kansen voor de Drentse economie. De provincie wil gaan inzetten op innovaties in de thuistechnologie, waardoor mensen met een hulpvraag (langer) zelfstandig kunnen blijven wonen. Ook biedt dit kansen aan bedrijven om tot ontwikkeling en onderzoek van thuistechnologie te komen, waardoor er werkgelegenheid ontstaat voor gekwalificeerde jongeren in Drenthe.
Regiovisie Groningen-Assen 2030
De Regiovisie Groningen-Assen 2030 (juni 1999) geeft de langetermijnvisie op de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio Groningen-Assen weer. Deze regio vervult een motorfunctie binnen het Noorden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, woningbouw, voorzieningen, vervoersverbindingen en cultuur. In 2013 heeft de stuurgroep van de Regio Groningen - Assen de Actualisatie Regiovisie “Veranderende context, blijvend perspectief” vastgesteld. Hierin zijn in regionaal verband onder meer woningbouwafspraken gemaakt. Deze zijn voorts opgenomen in de regionale woonmonitor.
Afweging
Landschap en cultuurhistorie
Het plan behelst een herbestemming van bestaande bebouwing (zorgsteunpunt met dagbesteding en kleinschalige horeca-activiteiten). Daarnaast is er sprake van sloop van schuurbebouwing die geen functie meer heeft. Dit ten behoeve van een 16 tal levensloopbestendige woningen. De herinvulling van de locatie is zorgvuldig met een landschapsarchitect en architect, en deskundigen van provincie en gemeente voorbereid en vormgegeven. Landschap en cultuurhistorie speelden een belangrijke rol bij de voorbereiding van het uiteindelijke schetsplan.
Innovatief woonconcept
Het nieuwe woonconcept in Zeijen is innovatief en toekomstbestendig omdat wonen, zorg, welzijn en toerisme aan elkaar worden verbonden. Het principe gaat uit van gezond vertoeven. Het project is als pilot benoemd vanwege deze verbindingen, die als doel hebben dat mensen in Zeijen en omgeving zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen in hun eigen vertrouwd sociaal netwerk. Het Huis te Zeijen is tevens de uitvalsbasis voor de wijkzorg in de omgeving.
Woningbouwafspraken
De toevoeging van de 16 woningen aan de gemeentelijke woningvoorraad maakt deel uit van de regionale woningbouwafspraken Groningen-Assen en is opgenomen in de regionale woningbouwmonitor.
Uit het vorenstaande valt af te leiden dat het voornemen past in het provinciaal en regionaal beleid. Ten aanzien van de eisen van de Ladder duurzame verstedelijking wordt naar de volgende paragraaf verwezen.
2.3 Gemeentelijk beleid
Structuurplan
De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.
Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie en cultuurhistorie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. Wat nog relevant is voor het plangebied komt in het navolgende aan bod.
Op voorhand staat de gemeente positief tegenover nieuwe vormen van wonen en werken in het landelijk gebied. Het uiteindelijke doel hiervan is tweeledig. In de eerste plaats kunnen deze nieuwe vormen van wonen en werken de instandhouding van het landschap ten goede komen. In de tweede plaats zal dit een stimulering van de lokale werkgelegenheid betekenen, waardoor de neerwaartse trend kan worden omgebogen.
Structuurvisie Wonen
In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan is dan ook de inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:
-
tegemoet komt aan de woonbehoeften van de vergrijzende bevolking;
-
goede voorwaarden schept voor het binden van jonge huishoudens voor een zo gemêleerd mogelijke bevolkingssamenstelling in dorpen en wijken;
-
bijdraagt tot een goede (omgevings)kwaliteit van woonwijken en dorpscentra met voorzieningen;
-
bijdraagt tot een duurzame samenleving.
Met betrekking tot de kleine kernen, waartoe Zeijen wordt gerekend, stelt de structuurvisie dat in deze kernen op het gebied van woningvoorraad en nieuwbouw geen ingrijpende ontwikkelingen zijn voorzien. Deze kernen kenmerken zich door landelijk wonen en ontlenen daaraan ook hun kracht.
Structuurvisie cultuurhistorie
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen. In de navolgende hoofdstukken en paragrafen wordt dit nader uitgewerkt en geconcretiseerd, zo ook het beeldkwaliteitsplan van landschapsarchitect Greet Bierema.
Structuurvisie archeologie
In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien. In onderhavig plan is dit ook het geval.
Welstandsnota
De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik. Het bouwplan zal aan de welstandscriteria die voor het desbetreffende plangebied gelden worden getoetst. In het beeldkwaliteitsplan van Greet Bierema komt dit nader aan de orde. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de welstandsorganisatie zich over het bouwplan positief heeft uitgelaten.
Bestemmingsplan Buitengebied
De locatie is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, welke onherroepelijk is geworden op 29 oktober 2014. Het gehele perceel aan de Minister Cremerstraat 8 is bestemd als ‘Wonen’ en de bestaande woonboerderij ‘Huis te Zeijen’ heeft een beeldbepalende aanduiding in het bestemmingsplan.
Ten aanzien van woonfuncties in het buitengebied worden de volgende relevante opmerkingen uit het vigerende bestemmingsplan opgesomd:
-
Door het vrijkomen van agrarische bedrijfsbebouwing zal de woonfunctie in het buitengebied toenemen. Wonen in het buitengebied biedt daarnaast bij uitstek de mogelijkheid tot het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten. In toenemende mate wordt daarbij gebruik gemaakt van het beleid op het gebied van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Het is te verwachten dat deze trend de komende jaren zal doorzetten.
-
De gemeente zal nieuwbouw, dan wel toename van het aantal woningen in het buitengebied in de regel niet toestaan. Uitzonderingen hierop kunnen zijn landgoederen of bijzondere woonmilieus (bijvoorbeeld een buitenplaats), splitsing van voormalige agrarische bebouwing, vervangende nieuwbouw, eerste of tweede (agrarische) bedrijfswoningen of woningbouw in het kader van de Ruimte voor Ruimte-regeling. Het beoogde project kan als bijzonder woonmilieu worden aangemerkt.
-
De regeling voor beeldbepalende panden houdt in dat de bestaande verschijningsvorm in de zin van bouw-/goothoogte, dakhelling en situering van de woning zoveel mogelijk moet worden gehandhaafd. Ook aanvragen tot herbouw moeten in dat licht worden bezien. Een algeheel sloopverbod is niet aan de orde. Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om hiervan af te wijken, mits de karakteristieke waarden van het bouwwerk niet onevenredig worden aangetast.
Beleid Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB)
Het beschikbaar komen van agrarische bebouwing is een item dat in de gehele provincie Drenthe speelt. De gemeente hanteert onder meer de volgende uitgangspunten in het VAB-beleid:
-
om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen dient een inrichtingsplan opgesteld te worden;
-
er moet sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing van de (bedrijfs)activiteiten. Er mag geen aantasting van landschappelijke/natuurlijke waarden plaatsvinden. In het op te stellen inrichtingsplan dient hier aandacht aan besteed te worden;
-
er dient geparkeerd te worden op eigen terrein, welke deel moeten maken van het inrichtingsplan;
-
de functieverandering mag niet leiden tot conflicten met bestaande functies. Zo moet bijvoorbeeld worden voorkomen dat de bedrijfsvoering van agrariërs wordt gehinderd door een omzetting van agrarisch naar wonen;
-
er mag geen onevenredige aantasting van het woonklimaat optreden door overlast (geluid/geur en dergelijke).
-
de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit, dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van onevenredige verkeersaantrekkende werking.
In de uitwerking van dit project wordt rekening gehouden met bovengenoemde uitgangspunten. Hoofdstuk 3 geeft een nadere uitleg van het inrichtingsplan in relatie tot een goede landschappelijke inpassing. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het milieuaspect.
Gemeentelijke visie omtrent planvoornemen
Alternatieve locaties
De vraag kan gesteld worden of er in Zeijen andere locaties zijn waar een dergelijk initiatief kan worden gestart. Het bestaande voetbalveld is daarvoor in beeld geweest. Het voetbalveld verplaatsen lijkt financieel erg ingrijpend, zo ook moeizaam in verband met de ligging aan het beekdal en de te beperkte bouwmogelijkheden voor een dergelijk concept. Andere locaties grenzend aan het dorp hebben impact op het beeldbepalende karakter van het dorp, beekdal of es waarden. Derhalve wordt de locatie Huis te Zeijen het meest geschikt geacht.
Wonen en toerisme
In dit project komen toerisme en wonen voor ouderen samen. De beheerder van de kleinschalige horeca en logies al dan niet in combinate met ziekenhuisverplaatste zorg/revalidatie en repijtzorg (maximaal acht kamers) fungeert als huismeester voor de ouderenhuisvesting met beheer, schoonmaak, maaltijdservice, boodschappenservice, et cetera en als organisator van de door organisaties te leveren zorg aan de ouderen op het erf. De beheerder organiseert eveneens activiteiten waaraan zowel bewoners als toeristen deel kunnen nemen.
Op deze manier draagt de kleinschalige horecafunctie op een positieve wijze bij aan de verblijfs- en dagrecreatie in de gemeente.
Wonen en zorg
Traditionele zorgaanbieders werken met een minimale schaal van 40 wooneenheden. Dat is een voorwaarde om een dekkend exploitatiekader te bewerkstelligen. Andere vormen zijn groepswonen, waarbij mensen in kleinschalige woningen samen wonen. Een minimale woonomvang is dan acht mensen per woongroep met een clustering tot grotere exploitatie eenheden.
De kleinst denkbare schaal voor het Huis te Zeijen is 16 wooneenheden in combinatie met een zorgsteunpunt, dagbesteding, kleinschalige horeca en logies al dan niet in combinate met ziekenhuisverplaatste zorg/revalidatie en repijtzorg (maximaal acht kamers). Deze nieuwe combinaties maakt het haalbaar om het concept Huis te Zeijen op deze schaal te kunnen realiseren.
Ladder Duurzame Verstedelijking
volledigheidshalve is hieronder de onderbouwing van de Ladder Duurzame Verstedelijking opgenomen.
Trede 1 Is er een regionale behoefte?
Het gaat hierbij om een ruimtebehoefte waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Bij deze ontwikkeling is er sprake van een woonzorg-initiatief, welke uniek is in zijn soort in Drenthe en door de provincie benoemd als pilot. Het unieke karakter komt voort uit het voornemen om een zelfstandige woonfunctie te creëren in een groene omgeving buiten de bebouwde kom, waarbij een sterke koppeling aanwezig is met een zorg- en servicefunctie. Het erf wordt daarbij getransformeerd tot een ontmoetingsplek met een zorgsteunpunt in combinatie met dagbesteding, kleinschalige horeca en dienstverlening in de vorm van logies al dan niet in combinate met ziekenhuisverplaatste zorg/revalidatie en repijtzorg (maximaal acht kamers).
Dit initiatief speelt in op de groeiende woonzorg behoefte en de daarmee samenhangende vraag naar levensloopbestendige woningen. In paragraaf 3.4 wordt hierover een nadere toelichting gegeven.
Deze behoefte is breed aanwezig binnen gemeente en regio en niet specifiek plaatsgebonden. In het dorp Zeijen en omgeving blijkt uit gegevens van de initiatiefnemer een brede interesse onder bewoners te bestaan om gebruik te maken van dit nieuwe woonzorgconcept.
De woonzorgbehoefte is door de gemeente opgenomen in de regionale woningbouwmonitor, waarin alle woningbouwontwikkelingen tot 2030 in zijn benoemd. Deze monitor wordt jaarlijks vastgesteld door het stedelijk netwerkband Regio Groningen-Assen.
De vraag van trede 1 kan met ‘ja’ worden beantwoord, waardoor trede 2 in werking treedt.
Trede 2 Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Bij dit initiatief ligt de ontwikkellocatie circa 250 meter buiten de bebouwde kom van Zeijen en dat is volgens de geo altas van de provincie Drenthe buiten het bestaande stedelijk gebied. De locatie is gelegen op een boerenerf, waarbij de schuren nog aanwezig zijn. Deze hebben geen agrarische functie meer. De combinatie van een aantal elementen maakt deze locatie uitermate geschikt voor het realiseren van het woonzorgconcept: de vrije ruimte met uitzicht op de groene buitenomgeving, de dichte nabijheid van het dorp Zeijen en de korte afstand van circa 5 kilometer tot de stad Assen.
Er is ook de vraag gesteld of er geschikte locaties in het dorp liggen waar een dergelijk initiatief kan worden gestart. Het bestaande voetbalveld is daarvoor in beeld geweest. Het voetbalveld verplaatsen lijkt financieel erg ingrijpend, zo ook moeizaam in verband met de ligging aan het beekdal en de te beperkte bouwmogelijkheden voor een dergelijk concept. Andere locaties grenzend aan het dorp hebben impact op het beeldbepalende karakter van het dorp, beekdal of es waarden. Derhalve wordt de locatie Huis te Zeijen het meest geschikt geacht.
Trede 2 kan met ‘nee’ worden beantwoord, daardoor wordt doorgegaan naar trede 3.
Trede 3 Zoek een locatie die multimodaal kan worden ontsloten.
Dit betekent dat een locatie op de schaal waarop deze functioneert door meerdere vervoerwijzen is ontsloten of in de nabije toekomst wordt ontsloten. Op regionale schaal gaat het dan bij personenvervoer om auto en openbaar vervoer. Bij dit initiatief wordt hieraan voldaan want er wordt een goede ontsluiting vanaf het perceel naar de Minister Cremerstraat gerealiseerd. Het parkeren wordt opgelost op eigen terrein. Op korte afstand nabij het dorp Zeijen is een bushalte gelegen voor openbaar vervoer.
Conclusie
Op basis van de vorenstaande paragraaf wordt de ontwikkeling in onderhavig plangebied als gewenst beschouwd.
Hoofdstuk 3 Huidige en nieuwe situatie
3.1 Oorspronkelijke situatie
Landschap
Het landschapsontwikkelingsplan van de gemeente Tynaarlo maakt een strikt onderscheid tussen de diverse ruggen van de gemeente. De rug van Zeijen wordt aan de westzijde begrensd door het beekdal van de Broekenloop, die overgaat in de Oostervoortsche Diep. De Smeerveensche Loop en Grote Masloot vormen de begrenzing van de rug aan de oostzijde. De dorpsomgeving van Zeijen maakt deel uit van de zuidelijke begrenzing van dit deelgebied. Het dorp raakt hier aan het Zeijerveld, een typische hoogveenontginning met kanalen en karakteristieke lanen. De Zeijerwiek, een kanaal van het hoogveenontginningslandschap aan de zuidwestelijke zijde van het dorp, is deels gedempt. Het grootste deel van de Rug van Zeijen heeft het karakter van een typische jonge heideontginning: een open landbouwgebied met bomenlanen en een aantal bosstroken.
Zeijerveld
Het Zeijerveld is een typerend voorbeeld van een zogenaamd ‘hoogveenontginningslandschap’. Dit zijn ontginningen, die zijn ontstaan tijdens de ontginning van de woeste gronden (hoogveenmoerassen). Na verwijdering en ontwatering van het veen zijn de woeste gronden ontgonnen tot rationeel verkavelde landbouwgronden. Dit gebied is in particuliere opdracht van J.T. Cremer in 1907 ontgonnen door Heidemij. Het gebied is ontgonnen door het aanleggen van een stelsel van vaarten en sloten (wijken). Deze vormen de ruimtelijke karakteristiek in het gebied en zijn beplant met bomenlanen. De boerderijerven liggen op nauwkeurig uitgekozen plaatsen (kruisingen of knik in de wijk) aan de wijken.
Plangebied en omgeving omstreeks 1925 (bron: Greet Bierema)
Verkaveling
Aanvankelijk werd het gebied ingericht in kavels van 28 tot 60 ha. Ten opzichte van de omgeving zijn er behoorlijk grote boerenbedrijven gesticht. Door de zogenaamde koperziekte, een te kort aan koper in de grond gingen kort na de stichting al diverse bedrijven failliet. De gronden, die onder andere behoorden bij de boerderij Huis te Zeijen werden gesplitst en er verschenen nieuwe erven in het gebied.
3.2 Recente ontwikkelingen
Modernisering landbouw
Sinds de ontginning van het gebied zijn veel veranderingen opgetreden waardoor het authentieke karakter in belangrijke mate terug valt op de oorspronkelijke boerderijen zelf. Ook de nieuwe ontwikkelingen in de landbouw brengen in dit gebied grote (ruimtelijke) veranderingen met zich mee. De boerenerven groeien uit hun voegen en krijgen allerlei extra functies mestsilo’s), waardoor zij het landschappelijk beeld verstoren. Een van de ambities van het LOP (landschapsontwikkelingsplan gemeente Tynaarlo) is om de erven landschappelijk in te passen door middel van stevige randbeplanting.
Plangebied en omgeving omstreeks 1960 (bron: Greet Bierema)
Landgoed
Landgoed Zeijen draagt bij aan het autonome karakter van de rug van Zeijen. Enerzijds doordat de beekdalrand gedefinieerd wordt met een nieuw bosgebied. Anderzijds wordt hiermee ook de overgang van het Drentsplateau naar de rug van Zeijen in maat en schaal begeleid. Het landgoed is beplant met een ‘patchwork’ van verschillende soorten bomengroepen. Daardoor ontstaat een mooie afwisseling van verschillende omgevingen, alle met hun eigen kleuren in de verschillende jaargetijden. Een omzoomd weiland aan de rand van het landgoed zorgt voor een mooie overgang naar de bestaande boerderij. Het landgoed heeft zijn eigen oprijlaan, waar op een klassieke manier een mooie afwisselende route is aangelegd naar het toekomstige landgoedhuis.
Transformatie
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het landschap rondom de Minister Cremerstraat diverse boeiende elementen bevat. Sinds de aanleg van het Zeijerveld is hier sprake van een enorme dynamiek. Grotendeels agrarische dynamiek maar ook in de flank naar het dorp woningbouw gerelateerde dynamiek. De rug van Zeijen heeft een autonoom karakter gekregen door de komst van het nieuwe landgoed. Bijkomend effect van deze ontwikkeling is de zelfstandige positie van de invalsroute naar het dorp. Dit legitimeert de zonering van transformaties aan deze zuidzijde van dorp.
Alle dynamiek in het Zeijerveld werd steeds economisch gedreven en aanvankelijk zelfs gestimuleerd onder begeleiding van Rijkslandbouwmeesters. Het Zeijerveld fungeerde namelijk als een soort proeftuin. Naast landbouw kent het gebied inmiddels twee nieuwe landgoederen. Landgoederen zijn hier ingezet om de ruimtelijke verbijzondering van de rug van Zeijen te benadrukken maar ook om het uitloopgebied van het dorp te vergroten.
Plangebied omstreeks 2010 (bron: Greet Bierema)
3.3 Randvoorwaarden inrichting plangebied en omgeving
Autonomie
De zone ten zuiden van het dorp Zeijen kent een voor agrarische begrippen een stevige ruimtelijke en economische dynamiek. Gezien het bijzondere karakter van deze zone is een transformatie naar een zorgerf op de plek van het Huis te Zeijen goed verdedigbaar. Gezien de dichtheid en het bebouwingsbeeld van de overige erven uit het Zeijerveld is zelfs een dichtheid van 16 zorgwoningen acceptabel, te meer omdat hiermee een economische autonomie mogelijk is.
Randvoorwaarden voor ontwikkeling
Voorwaarden voor een verdere uitwerking zijn hieronder weergegeven:
-
De bebouwing van en rondom het erf moet enerzijds een boerenerf uitstraling behouden en een compacte cluster vormen. De relatie met het landgoed mag er in functionele zin zijn. In ruimtelijke zin moet echter geen verweving met het landgoed optreden.
-
Anderzijds moet een ontwerp tot stand komen waarbij sprake is van een gedegen kwalitatieve uitwerking. Vooral dit laatste heeft te maken met de vernieuwende aspecten van deze ontwerpopgave in deze specifieke omgeving. Een gedegen ontwerpend onderzoek zowel op het gebied van architectuur als landschap zal leiden tot een zorgvuldige inpassing van deze nieuwe functie. Hier is met de initiatiefnemers over gesproken.
-
Aanvullend is nader gestudeerd op de specifieke karakteristieken van het Zeijerveld. Een van de belangrijkste bronnen betreft de studie van K. Dilling, De ontginning van het Zeijerveld ('s-Gravenhage 1915). Het archief van de Heijdemij (ontgingingsmaatschappij) is verspreid over het Gelders archief en het Rijksarchief. Ontginningen vielen altijd onder de jurisdictie van provincies. Wellicht dat ook het Drents Archief over meer informatie beschikt. Het gemeentelijke archief bevat hoofdzakelijk de originele bouwvergunningen. Tijdens de aanleg behoorde het gehele Zeijerveld tot de gronden van de (voormalige) gemeente Vries.
Het voorgaande is de basis geweest om in gezamenlijkheid van de landschapsarchitect, de architect, de stedenbouwkundige van de gemeente en van de provincie een schetsplan op te stellen. Dit schetsplan met onderbouwing is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
Schetsplan ‘keukentafelgesprek’ (bron: Greet Bierema)
3.4 Planologische onderbouwing
In het rapport “Woonzorgprognose Gemeente Tynaarlo” en de Structuurvisie Wonen (vastgesteld in 2013, in voorgaand hoofdstuk beschreven) is een aantal belangrijke punten genoemd in relatie tot het planvoornemen:
-
Nederland vergrijst: er komen steeds meer ouderen en ze bereiken een hogere leeftijd. Het aantal personen van 65 jaar en ouder, zal groeien van 2,5 miljoen naar 4,5 miljoen personen.
-
De vergrijzing brengt een grote verandering in de Nederlandse samenleving teweeg. Het is voor het eerst in de geschiedenis dat zoveel mensen zo gezond oud zullen worden.
-
De zorgvraag, en dus de behoefte aan zorgwoningen, neemt toe. De behoefte aan kindvoorzieningen zal afnemen en die van ouderen (ouderenhuisvesting, zorg, inrichting openbare ruimte) sterk groeien.
Onderstaande tabel toont de bevolkingsontwikkeling van de gemeente Tynaarlo. Hieruit blijkt dat in het jaar 2030 bijna 40% van de bevolking 60 jaar en ouder is.
De groei van deze groep mensen gaat gepaard met een ontwikkeling en verschuiving in de behoeften op het gebied van wonen, welzijn, zorg en diensten. Naast deze demografische ontwikkeling is een aantal algemene trends zichtbaar:
-
ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen;
-
ook de overheid wil dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen;
-
er wordt steeds meer een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van ieder individu;
-
senioren zullen steeds meer een beroep doen op service, zorg en gemaksdiensten.
De totale bevolking in de gemeente Tynaarlo neemt in de toekomst af. Daar tegenover staat een verkleining van de huishoudens (minder mensen per huishouden). Een kwantitatieve vraag blijft aanwezig, echter met een sterk accent op de kwaliteit die beantwoordt aan de veranderende demografische samenstelling van de bevolking. De kwaliteit van de huidige huisvesting blijft achter bij een toenemende woonzorgvraag. Er moet worden toegewerkt naar een gedifferentieerd aanbod, waarbij het gaat om levensloopbestendige woningen. Dit in de nabijheid van een zorginfrastructuur, waarbij ook intensieve thuiszorg geleverd moet kunnen worden. In onderstaande tabel is de behoefte aan verschillende woonvormen voor de gemeente Tynaarlo aangegeven:
Door het realiseren van 16 nieuwe woningen in onderhavig bestemmingsplan wordt bijgedragen aan de toenemende woonzorgbehoefte en de stijgende vraag naar levensloopbestendige woningen. De toevoeging van de 16 woningen aan de gemeentelijke woningvoorraad maakt deel uit van de regionale woningbouwafspraken Groningen-Assen en is opgenomen in de regionale woningbouwmonitor. Derhalve past het voornemen vanuit volkshuisvestelijk oogpunt uitstekend in het relevante gemeentelijke, regionale en provinciale beleid.
3.5 Nieuwe situatie
Huidige situatie (bron: Google Maps)
Functioneel programma
Het initiatief beoogt om 16 grondgebonden woningen te realiseren en acht kamers voor zorgfaciliteiten (revalidatie en ziekenhuis verplaatste zorg) en logies. Eveneens zal een zorgsteunpunt worden gerealiseerd, zo ook enige ondergeschikte aanverwante voorzieningen zoals dagbesteding, samen koken, kookatelier en kleinschalige horeca.
De woningen worden gebouwd op het erf naast de woonboerderij het ‘Huis te Zeijen’. Daarvoor zullen de twee agrarische schuren met totale oppervlakte van 1.280 m2 worden gesloopt. Ook het achtergelegen mestbassin met een oppervlakte van 1.000 m2 en de mestkelder onder de schuur worden verwijderd.
De acht kamers worden deels inpandig gerealiseerd: vier kamers in de bestaande woonboerderij en vier kamers op het buitenterrein, aansluitend op de boerderij. In de boerderij worden tevens een keuken, ontbijtruimte en ontmoetingsruimte ingericht.
Woonzorgconcept
De 16 woningen zullen worden gerealiseerd op basis van een zogenaamd woonzorgconcept. De woningen worden duurzaam en levensloopbestendig gebouwd. Bewoners kunnen hierdoor, ook bij een toenemende zorg- of hulpvraag, zo lang mogelijk zelfstandig wonen. De woningen zijn grondgebonden; traplopen is niet nodig.
De zorg en dienstverlening wordt geregeld vanuit het ‘Huis te Zeijen’, het gaat hierbij om functies zoals beheer, schoonmaak en boodschappenservice. Om dit mogelijk te maken wordt een huismeester aangesteld. Voor het verlenen van zorg is er ook nauwe samenwerking met een thuiszorgorganisatie.
Ruimtelijke uitwerking
Hierna is een landschapsplan en schetsmatige weergave van het plangebied weergegeven. Uitgangspunt is de landschapsstudie en cultuurhistorische studie van landschapsarchitect Greet Bierema, dat als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. Door landschap en de cultuurhistorie centraal te stellen, is het ontwerp geheel passend in de aanwezige omgeving. Het plangebied en omringende omgeving zullen zelfs middels het ontwerp landschappelijk worden versterkt.
Bebouwingsstructuur
De 16 woningen zijn verdeeld over meerdere kleinschalige complexen die ter plaatse van de (voormalige) schuren en mestbassin rondom een plein liggen. De geplande voorgevel van de voorste bebouwing ligt in de lijn van de voorgevel van het schuurgedeelte van de bestaande boerderij. De bebouwing kent eenzelfde bouwstructuur en gootlijn als de te saneren schuren. Er zullen geen bijgebouwen worden gerealiseerd. Bouwhoogte van de nieuwe bebouwing bedraagt maximaal 8 m.
De bebouwing wordt voorzien van een sobere kleurstelling en eenvoudig materiaalgebruik, passend bij de oorspronkelijke boerderij en de directe omgeving.
Water en groenstructuur
De geplande bebouwing wordt omringd door forse (inheemse) boompartijen in de voortuin en zijtuin, zo ook door struiken aan de noordzijde. Het parkeren van auto’s vindt (informeel) plaats nabij de woningen, zonder aanleg van een fors afzonderlijk parkeerterrein. Voor nadere informatie over het schetsplan wordt verwezen naar de bijlage.
Landschapsplan (bron: Greet Bierema)
Uitwerking in schetsontwerp
Hoofdstuk 4 Onderzoek en milieu
4.1 Wegverkeerslawaai
Wet geluidhinder
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 16 woningen, recreatieve- (kamers voor (verpleeg)zorg en/of logies) en zorgvoorzieningen, deels in een bestaand gebouw. De Wet geluidhinder beschouwt woningen als zogenaamd geluidsgevoelige bebouwing. Daarnaast wordt het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wenselijk geacht ook logieskamers (al dan niet in combinate met ziekenhuisverplaatste zorg/revalidatie en repijtzorg) te onderzoeken op geluidhinder, mede vanwege het aspect van stilte en rust.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
De Cremerstraat heeft een hogere snelheid dan 30 km/uur, derhalve is onderzoek naar de geluidsbelasting op de woningen en overige voorzieningen verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat vanwege de geringe verkeersintensiteit de contour van de voorkeursgrenswaarde (48 dB) op 12,5 m uit de as van de Cremerstraat ligt. De meest nabijgelegen (nieuwe) woning ligt op minimaal 39 m uit de as van deze weg. Derhalve kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
4.2 Parkeren
Er dient te worden geparkeerd op eigen erf. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig. Verwezen hiertoe wordt naar het schetsontwerp zoals dat in het vorige hoofdstuk is beschreven.
4.3 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 16 grondgebonden woningen en acht kamers voor (verpleeg)zorg en logies. Eveneens zal een zorgsteunpunt worden gerealiseerd, zo ook enige ondergeschikte aanverwante voorzieningen.
Op basis van de CROW-publicatie nummer 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' mag voor de 16 grondgebonden woningen worden uitgegaan van een ritproductie van 8,1 ritten per woning. De toename van de verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 130 ritten.
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van de acht kamers is aangesloten bij de categorie ‘1*-hotel’. Op basis van de CROW-publicatie nummer 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' mag worden uitgegaan van een ritproductie van 12,7 ritten per 10 kamers. De toename van de verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 10 ritten.
Voor het berekenen van de verkeersgeneratie van het zorgsteunpunt is aangesloten bij de categorie ‘gezondheidscentrum’. Op basis van de CROW-publicatie nummer 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' mag worden uitgegaan van een ritproductie van 22,6 ritten per behandelkamer. Gezien de kleinschaligheid van deze functie, is uitgegaan van één behandelkamer.
De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 163 ritten.
Nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 0,4 µg/m³ NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.4 Bodem
Op 30 november 2015 is door Klijn Bodemonderzoek B.V. een bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Minister Cremerstraat 8 te Zeijen. Uit het onderzoek blijkt dat er licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater zijn aangetoond. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het criterium voor nader onderzoek en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek. Het volledige onderzoeksrapport is als bijlage aan het plan toegevoegd.
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein.
Voor de volledigheid kan nog worden vermeld dat de grond, met uitzondering van de grond ter plaatse van de voormalige bovengrondse opslagtank, bij eventuele ontgravingswerkzaamheden, naar verwachting zonder beperkingen kan worden hergebruikt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit een indicatieve toetsing aan de Regeling en het Besluit Bodemkwaliteit betreft.
4.5 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.
Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.”
Het Waterschap Noorderzijlvest is d.d. 28 oktober 2015 geïnformeerd middels de online watertoets. Uit het wateradvies blijkt dat de normale procedure moet worden doorlopen.
Aangezien het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 750m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Het hemelwater afkomstig van daken en verhardingen zal rechtstreeks worden afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater.
Er zal een gescheiden stelsel worden aangelegd. Dit wordt in samenspraak met Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden, zoveel mogelijk benut. Voor de nieuwbouw wordt gebruikgemaakt van niet-uitlogend materiaal, zodat het hemelwater niet wordt vervuild.
Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de aangegeven adviezen. De volledige uitgangspuntennotitie is als bijlage aan het plan toegevoegd.
4.6 Archeologie
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.
In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied een hoge tot middelhoge verwachting op basis van landschap. Inventariserend veldonderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten ≥ 1.000 m2 en dieper dan 30 cm -mv.
Op basis van het bovenstaande is een archeologische bureau-studie uitgevoerd, dat als bijlage is toegevoegd. Uit deze studie bleek dat de kans klein wordt geacht dat bij de voorziene ontwikkelingen archeologische resten worden geroerd. Een archeologisch onderzoek wordt voor de voorziene ontwikkelingen daarom niet noodzakelijk geacht. Vindt in de toekomst ontwikkeling in de oostzijde van het perceel op de oorspronkelijke hoogte plaats dan wordt aangeraden om een archeologisch verkennend booronderzoek uit te voeren naar de intactheid van de bodem en bij een intacte bodem naar de aanwezigheid van archeologische indicatoren ter plaatse. Voor de oostzijde van het perceel kan de dubbelbestemming archeologie gehandhaafd blijven. Voor de westzijde van het plangebied kan deze dubbelbestemming vervallen, omdat dit gedeelte ligt in een zone met een lage archeologische verwachting.
4.7 Cultuurhistorie
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is het plangebied (de bestaande boerderij) aangeduid als “beeldbepalend pand”. Bij de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen is hiermee rekening gehouden.
Eveneens is bij de ontwikkeling van het schetsontwerp ten aanzien van de sloop en nieuwbouw rekening gehouden met het omringende gebied, dat unieke cultuurhistorische en landschappelijke waarden heeft.
4.8 Ecologie
Kader
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 16 november 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
Plangebied
Het plangebied bestaat uit het erf van een voormalige boerderij, gelegen aan Minister Cremerstraat 8 in het buitengebied van Zeijen. Op het erf is onder andere aanwezig een voormalige koeienstal (nu in gebruik als caravanstalling), een kapschuur, een paardenbak en een tuinvijver. Verder is op het erf verharding, gazon en zijn diverse groenstructuren aanwezig. Ten behoeve van de beoogde plannen worden de koeienstal en de kapschuur gesloopt en worden de tuinvijver en enkele groenstructuren verwijderd.
Impressie plangebied (16 november 2015). Boven: achterzijde woonboerderij en tuinvijver,
linksonder: voormalige koeienstal, rechtsonder: paardenbak en kapschuur
Flora- en faunawet
Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.
Inventarisatie
Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 11-11-2015 12:49:48) blijkt dat uit het plangebied en omgeving diverse zwaarder beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Voor de meeste van deze soorten geldt dat ze niet te verwachten zijn in het plangebied, maar veelal voorkomen in nabijgelegen gevarieerde natuurterreinen. Indien van toepassing worden relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.
In het plangebied zijn geen aanwijzingen (zoals nesten, braakballen en vraatsporen) aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde broedlocaties en verblijfplaatsen van zwaarder beschermde zoogdieren (zoals vleermuizen, das en steenmarter). Daarnaast zijn de opstallen gezien de bouwwijze (geen spouwmuur en geen ruimte onder dakplaten) ook niet geschikt als (jaarrond beschermde) broedlocatie/verblijfplaats voor soorten als huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Een eventueel broedende houtduif is echter niet geheel uit te sluiten in de opstallen. Daarnaast zijn in de groenstructuren broedvogels zoals vink, winterkoning, houtduif en merel te broedend te verwachten. In de opgaande groenstructuren zijn geen potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Mogelijk wordt het plangebied wel door enkele vleermuizen (bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis) als foerageergebied gebruikt.
In het plangebied zijn verder hooguit enkele licht beschermde diersoorten zoals egel, veldmuis, huisspitsmuis, gewone pad en bruine kikker te verwachten. Er zijn geen beschermde plantensoorten, reptielen en ongewervelden aangetroffen en te verwachten. Ook is de tuinvijver ongeschikt voor beschermde vissen en staat deze niet in contact met ander oppervlaktewater.
Gezien de aard van het plangebied, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, kan van alle soortengroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied.
Toetsing
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde amfibieën- en of zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het plangebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en Wetlands. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Nbw 1998 een externe werking kent.
Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (dat tegenwoordig ook Natuurnetwerk Nederland wordt genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).
Inventarisatie
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 en de gronden zijn niet aangewezen als EHS. De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde gebieden uit de Nbw 1998 is circa 5,5 km. Dit betreffen de Natura 2000-gebieden Drentsche Aa-gebied, Norgerholt, Fochteloërveen en respectievelijk ten oosten, westen en zuidwesten van het plangebied.
Het meest nabijgelegen beschermde gebied in het kader van de EHS grenst aan de westzijde van het erf van Minister Cremerstraat 8. Het betreffen hier voormalige agrarische percelen die een aantal jaar geleden door de initiatiefnemer van ‘Landgoed Zeijen’ zijn ingericht als landgoed.
Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.
Toetsing
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw of een vergunning op grond van de Nbw 1998 voor de beoogde activiteiten op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
4.9 Externe veiligheid
Op 27 oktober 2004 zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Uit de risicokaart Drenthe blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Eveneens liggen er in de nabijheid geen wegen (ook geen waterwegen, spoorwegen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel ligt het plangebied binnen de invloedsfeer van een risicovolle buisleiding. Het betreft een leiding van de Gasunie (N 504-20, werkdruk 40 bar). (Pm advies Regionale uitvoeringsdienst)
Risicokaart met plangebied (blauwe pijl)
4.10 Milieuzonering
VNG-publicatie
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
-
binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
-
concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
-
de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
-
afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.
Onderzoek
Op basis van het bestemmingsplan buitengebied wordt duidelijk dat er in de directe omgeving slechts één (agrarisch) bedrijf is dat hinder zou kunnen opleveren in verband met het voornemen, ofwel dat het voornemen het bedrijf zou kunnen hinderen. Het betreft het agrarisch bedrijf Cremerhoeve tegenover het plangebied. Leidend in dit specifieke geval is de wet- en regelgeving op het gebied van geurhinder. Daarin staan voorschriften voor geur voor agrarische activiteiten die van toepassing zijn voor alle agrarische bedrijven. Bij de bepaling van minimum afstanden tot geurgevoelige objecten wordt vastgesteld of een bouwplan gelegen is binnen of buiten de bebouwde kom, waarbij binnen de bebouwde kom strengere voorschriften gelden. De grens van de bebouwde kom wordt daarbij niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening de aard van de omgeving.
Het plangebied ligt in overwegend agrarisch gebied en daarmee buiten de bebouwde kom. De Cremerhoeve is gelegen op ruim 100 m afstand van de rooilijn van de te realiseren bebouwing. Dat is op voldoende afstand, waardoor de toegestane waarde van de geurbelasting niet wordt overschreden. Er kan blijvend worden voldaan aan de geldende normen voor wat betreft geurhinder.
Naast onderzoek naar nabijgelegen bedrijvigheid is gekeken of de voorgenomen ontwikkeling ook milieuhinder kan veroorzaken. Gezien de functies (zorgsteunpunt, kleinschalige horeca gecombineerd met een achttal (verpleeg)zorg- en logieskamers en dagbesteding) wordt dit geschaard onder categorie 1, onder ‘Hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra’ van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Deze categorie kent een milieuafstand van maximaal 10 m. Hieraan kan worden voldaan.
Het plan kent derhalve geen milieutechnische belemmeringen.
4.11 Duurzaamheid
Het project wordt duurzaam ontwikkeld met duurzaam materiaalgebruik, legt geen beslag op gebruik van fossiele brandstoffen en is daarmee energieneutraal. Het complex wordt voorzien van een centrale hout gestookte cv-installatie voor ruimteverwarming en warm watervoorziening. De cv-installatie wordt gestookt met het speciaal daarvoor op het aangrenzende landgoed groeiende olifantengras. De bebouwing op het erf wordt voorzien van PV-panelen voor opwekking van elektra als compensatie voor het gebruik in en door de (nieuwe) bebouwing. Naast de nieuwe locatie Huis te Zeijen is landbouwgrond beschikbaar voor de eigen dieren en de moestuin.
Het project draagt daarmee op een positieve wijze bij aan de duurzaamheidsdoelstelling in de provinciale omgevingsvisie, waarin staat vermeld:
‘Onze ambitie is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening met een beperkte uitstoot van broeikasgassen. We streven naar een duurzame energiehuishouding in 2050. Dit vraagt om een overgang van het gebruik van fossiele energie naar hernieuwbare energie. Van provinciaal belang is het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie, onder andere door het bieden van voldoende mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ook het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas, aardgas en de energie-infrastructuur zijn van provinciaal belang’.
4.12 M.e.r.-beoordeling
In het Besluit m.e.r. onder 11.2 in de D-lijst staat dat een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
-
een oppervlakte van 100 ha of meer;
-
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
-
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 2 is de realisatie van een beperkt aantal woningen, kleinschalige horeca met een beperkt aantal (verpleeg)zorgkamers met logies en een zorgsteunpunt qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de betreffende activiteit, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarna gekeken moet worden bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.
De resultaten van de onderzoeken zoals deze zijn samengevat in dit hoofdstuk Onderzoeken laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Beschermde gebieden liggen op voldoende afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. De locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, de activiteit leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten.
Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r.-beoordeling verder niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Algemeen
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
-
een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
-
de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming gebracht met de terminologie die in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, inwerkingtreding sinds 1 oktober 2010) wordt gehanteerd.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatie verschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
5.2 Bestemming
De in dit bestemmingsplan voorkomende bestemming en bijbehorende regels zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht.
Er is gekozen voor de bestemming ‘Gemengd - Wonen en zorg’, waarbij de (nieuw)bouw van maximaal 17 woningen mogelijk is. Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden is de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachting 2’ opgenomen.
Wat betreft de inhoud wordt voor deze bestemmingen zo veel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied.
Gemengd - Wonen en zorg
Binnen de bestemming Gemengd - Wonen en zorg zijn maximaal 16 nieuwe woningen en de bestaande woning, een logiesvoorziening al dan niet in combinate met ziekenhuisverplaatste zorg/revalidatie en repijtzorg tot maximaal 8 kamers, kleinschalige horeca en een zorgsteunpunt met aanverwante activiteiten toegestaan.
Waarde – Archeologische verwachting 2
De gemeentelijke Structuurvisie Archeolgie onderscheidt vijf archeologische bestemmingen. Voor het plangebied is deels de bestemming Waarde – Archeologische verwachting 2 van toepassing. Voor het overige deel is deze bestemming niet van toepassing, omdat in dit gebiedsdeel afdoende onderzoek is verricht.
Bestemming |
Gebied |
Voorwaarden |
Waarde -
|
Middelhoge of hoge archeologische verwachting |
Voorafgaand aan een bodemingreep groter dan 1.000 m2 eerst een verkennend archeologisch onderzoek |
Normaal beheer en onderhoud worden uitgezonderd van de vergunningplicht. Hieronder wordt verstaan: het beheer en het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
De kosten die de gemeente maakt voor het opstellen van het bestemmingsplan, het voeren van de procedure en eventuele planschade voortkomend uit onderhavig bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Hieromtrent is door de gemeente met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten. Een exploitatieplan is dan ook niet nodig.
Dit nieuwe concept, waarbij de bedrijfsvoering berust op de combinaties van wonen, zorg en toerisme, is door de initiatiefnemer gestart nadat eerst de haalbaarheid van het geheel is onderzocht. Initiatiefnemer heeft hiervoor een bedrijfsplan opgesteld waaruit blijkt dat een gezonde bedrijfsvoering mogelijk is. Dit bedrijfsplan is ook aan de gemeente ter inzage gegeven.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Draagvlak in omgeving
Er zijn meerdere voorlichtingsavonden en werkateliers georganiseerd, die alle goed bezocht zijn door serieuze belangstellenden en belanghebbenden.
Een eerste voorlichtingsavond eind 2014 is bezocht door 90 mensen. In deze bijeenkomst is positief en enthousiast gereageerd op de gepresenteerde plannen.
Vervolgens hebben circa 25 mensen samen met de initiatiefnemers een Programma van Eisen gemaakt ten aanzien van het erf en de voorzieningen, maar ook ten aanzien van de wooneenheden.
De belangstellenden zijn gedurende het gehele traject op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Circa 30 betrokkenen hebben zich aangemeld om via een nieuwsbrief op de hoogte te worden gehouden.
In het voorjaar van 2015 is de initiatiefnemer gevraagd door de provincie Drenthe om deel te nemen aan de economielezing. De belangenvereniging Zeijen, buren en aanwonenden hebben ook positief gereageerd. Er is breed maatschappelijk draagvlak, omdat het project voldoet aan een groeiende vraag naar geschikte woningen voor senioren.
Het dorp Zeijen heeft geen geschikte woningen voor deze doelgroep met als gevolg dat veel senioren hun sociaal netwerk verlaten en vertrekken naar Vries of Assen, terwijl er grote voorkeur is om toch in eigen dorp te kunnen blijven wonen.
Daarenboven voorziet het project in nieuwe vormen van werkgelegenheid. Dit blijkt uit het feit dat er inwoners in Zeijen zijn, thans werkzaam in de zorg, die gezamenlijk dit project verder vorm geven, mede in aansluiting met zorg en diensten in het dorp.
Vooroverleg en tervisielegging
Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de provincie en het waterschap. De uitgevoerde watertoets van het waterschap is in het bestemmingsplan verwerkt en opgenomen. De reacties van de provincie en het waterschap zijn als bijlagen aan het plan toegevoegd, eveneens met de enige zienswijze die ten tijde van de tervisielegging is ingediend.
