Plan: | Meester Croneweg 3 te Oudemolen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPMeesterCroneweg3-0301 |
De agrarische activiteiten op het perceel Meester Croneweg 3 te Oudemolen zijn beëindigd. Ter compensatie van de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de voormalige boerderij (bedrijfswoning) wordt de bouw van drie woningen mogelijk gemaakt.
Uitgangspunt hierbij is dat de nieuwbouw past in de dorpse context, dat de woonkwaliteit en de kwaliteit van de entree van Oudemolen worden vergroot en dat er koppelkansen worden gecreëerd om verbindingen tussen het dorp en het zuidelijk gelegen nationaal park te realiseren.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo' is deze ontwikkeling niet toegestaan.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo heeft in januari 2020 besloten hieraan in principe medewerking te verlenen. In het collegeadvies is aangegeven dat er voor deze vervangende nieuwbouw aangesloten kan worden bij de Ruimte voor Ruimte-regeling (zie verder paragraaf 3.3). Bij een omzetting naar een woonfunctie zal sprake zijn van een ruimtelijke en landschappelijk verbetering.
In navolging van het college heeft ook de gemeenteraad op 12 mei 2020 ingestemd met de gewenste woningbouwontwikkeling op dit perceel.
Het plangebied betreft het perceel Meester Croneweg 3 te Oudemolen en heeft een oppervlakte van circa 14.000 m2. Het dorp ligt op het kruispunt van de weg Gasteren-Zeijen (ter plaatse Meester Croneweg) en de weg Loon-Zeegse (Hoofdweg). Het plandgebied behoort tot de kernbebouwing van het dorp Oudemolen.
De bebouwing is gelegen aan de zuidzijde van het perceel langs de Meester Croneweg. De ligging en begrenzing van het perceel is aangegeven op onderstaande afbeelding.
De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo (vastgesteld op 28 mei 2013) en het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening (vastgesteld op 21 november 2017).
Ter plaatse van de huidige bebouwing heeft het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' met de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie'. De gronden aan de achterzijde zijn bestemd als 'Agrarisch-1'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 en de gebiedsaanduiding Milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied.
Binnen de huidige planologisch-juridische regeling is het niet mogelijk om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Om medewerking te kunnen verlenen aan de ontwikkeling, dienen de enkelbestemming en de bijbehorende bouwregels te worden aangepast.
In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Oudemolen ligt ten zuiden van Zeegse in de gemeente Tynaarlo. In 2018 woonden er zeventig personen in het dorp. Oudemolen ligt in het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drensche Aa.
Het dorp ligt op het kruispunt van de weg Gasteren-Zeijen en de weg Loon-Zeegse (Hoofdweg). Het dorp is genoemd naar de vervallen watermolen die hier in de Drentsche Aa heeft gestaan.
Aan weerszijden van de Hoofdweg bevinden zich verspreid enkele woonhuizen en boerderijen. Ter plaatse van het kruispunt is sprake van enige clustering van bebouwing. Kenmerkend zijn de bomenrijen langs de historische wegen.
Zoals ook in Bijlage 4 (Stedenbouwkundig plan) bij de regels omschreven is de Meester Croneweg onderdeel van de weg Gasteren-Zeijen en het plangebied ligt nabij voornoemd kruispunt. In het plangebied staat een oorspronkelijke Saksiche boerderij uit 1900. De boerderij staat parallel aan en dicht op de Meester Croneweg. Het voorhuis is eind 20e eeuw vernieuwd.
Rond 1930 en 1960 zijn de bestaande schuren bijgebouwd. Er is op het perceel geen eenheid in schuurvormen en oriëntatie. Door het wegvallen van de houtwal aan de westzijde van het plangebied is de achterzijde erf landschappelijk niet goed ingepast.
Plangebied met huidige bebouwing
Zoals staat vermeld in Hoofdstuk 1 zijn de agrarische activiteiten in het plangebied beëindigd. Ter compensatie van de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op het achtererf en aan de oostzijde (in totaal circa 1.300 m2) en de voormalige boerderij (bedrijfswoning) wordt de bouw van drie woningen mogelijk gemaakt. Uitgangspunt hierbij is dat de nieuwbouw past in de dorpse context, en de woonkwaliteit en de kwaliteit van de entree van Oudemolen worden vergroot.
In navolging van de karakteristieken van het dorp worden de nieuwe bouwvolumes haaks en parallel aan de weg geplaatst. De vrijstaande woning (nummer 1 in de tekening) sluit hierbij aan op de positie van de belendende boerderij. De twee-onder-een-kap woning (nummer 2 in de tekening) sluit parallel aan op de weg. De bebouwing is verder van de weg geplaatst om ruimte te maken voor de laanbeplanting. Deze laanbeplanting maakt hier immers onderdeel uit van de beekdalbegrenzing. De ruimte tussen de laanbeplanting zal met gras ingevuld worden. Hierdoor wordt de continuïteit van de weg benadrukt en zal de samenhang tussen de kavel en het tegenoverliggende beekdal versterkt worden. Dit principe is in onderstaande illustratie weergegeven.
Ruimtelijk concept
Oudemolen is een klein dorp waar voornamelijk (woon)boerderijen staan met hier en daar een vrijstaande woning. Alle bebouwing in het dorp bestaat uit een bouwlaag met een grote kap. Dit principe zal ook bij deze ontwikkeling gelden.
De langgerekte kap van de twee-onder-een-kap woning zal bijdragen aan de begeleiding van het wegbeeld. Voor de uitwerking van dit volume wordt het agrarische beeld van de zij-baander boerderijen gebruikt. Deze woningen worden verbonden door middel van een kap over de lengterichting. Op deze wijze ontstaat een langgerekt volume. De woningen worden van elkaar gescheiden door een midden baander. Via deze baander is het achtererf van de woningen bereikbaar. Refererend naar historische boerderijen krijgt het geschakelde volume een kop en een romp. Een voorhuis met schoorsteen en een achterzijde met een schuurachtige uitwerking.
De vrijstaande woning bestaat eveneens uit een laag met een kap. De nieuwe situatie is op onderstaande schets weergegeven.
Nieuwe situatie
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
De drie bovengenoemde Rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt in dertien nationale belangen. Eén daarvan is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven heeft het ministerie de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moeten worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is de Ladder voor duurzame verstedelijking vereenvoudigd. Het systeem van treden is daarbij losgelaten. Daarnaast is het begrip ‘regionale behoefte’ vervangen door het begrip ‘behoefte’. Wat blijft is de noodzaak om een zorgvuldige afweging te maken ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Als de behoefte is aangetoond zal gemotiveerd moeten waarom de bijbehorende ruimtevraag niet binnen het bestaande stedelijke gebied kan worden opgelost.
Uit jurisprudentie blijkt dat voor ‘kleinschalige woningbouw’, dat wil zeggen nieuwbouwplannen tot circa 11 woningen, de ladder niet doorlopen hoeft te worden (ABRvS, 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Onderhavig bestemmingsplan gaat uit van drie woningen; feitelijke toevoeging van twee woningen. Er is daarmee sprake van 'kleinschalige woningbouw'. De Laddertoets hoeft derhalve niet door lopen te worden.
Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Dit betreft een revisie van de Omgevingsvisie 2014. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. Daarnaast zijn de teksten (beperkt) aangepast, vanwege voortschrijdend inzicht, waar dit de werkbaarheid van het document ten goede komt of waar thematische uitwerking van beleid is vastgesteld.
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling tot 2030 is. De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald in de thema's: archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaaleconomisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem. Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit.
Deze kwaliteit zit voor de provincie in zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat uit een ruimtelijk plan moet blijken hoe wordt bijgedragen aan het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten. Het plan mag daarbij geen activiteiten mogelijk maken die deze kernkwaliteiten significant aantasten. De kernkwaliteiten binnen het projectgebied worden hieronder besproken.
Archeologie
De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn:
Voor het grootste deel van plangebied geldt het sturingsniveau 'verwachting toetsen door onderzoek'. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting, stuurt de provincie op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Hieronder vallen alle essen en beekdalen, de Havelterberg en het Drentsche Aa-gebied (waartoe het plangebied behoort), verwachte Celtic fields, offerveentjes, een burcht bij Zuidlaren en het vermoede traject van de Prehistorische weg over de Hondsrug. Als hier archeologische waarden worden aangetroffen, verwacht de provincie dat deze door hun ruimtelijke spreiding, samenhang, zeldzaamheid, tijdsdiepte en/of goede fysieke kwaliteit van provinciaal belang zullen zijn.
Op dit punt wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten waaruit blijkt dat de bodemverstoring kleiner is dan de vrijstellingsnorm, die geldt op basis van de gemeentelijke Structuurvisie Archeologie. Nader onderzoek op dit punt wordt niet noodzakelijk geacht.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Het hoge en gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.
Voor het plangebied geldt het 'beschermingsniveau middel'. Dit deelgebied maakt deel uit van het UNESCO Global Park. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden.
In gebieden met een middelhoog beschermingsniveau geldt dat aardkundige waarden een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden. Inzichtelijk moet worden gemaakt hoe de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen zijn benut.
In onderhavig geval wordt drie woningen gerealiseerd ter plaatse van een boerderijerf. Dit erf is verhard en bestaat voor de rest uit te slopen bebouwing. Ter plaatse zijn geen aardkundige waarden aanwezig.
Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin
staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart van de Omgevingsvisie.
Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.
Voor het plangebied geldt het niveau 'eisen stellen`. Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het plangebied deel uit maakt van het landschap ‘Drentsche Aa´. Richtinggevend voor dit deelgebied is een gaaf en kleinschalig cultuurlandschap met een duidelijke samenhang in tijd en ruimte. De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas:
Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 Toekomstige situatie plangebied en 4.1.2 Cultuurhistorie van deze toelichting. Daarin is de toekomstige inrichting van het plangebied beschreven. Op basis van een historisch analyse zijn ruimtelijke uitgangspunten voor de ontwikkeling geformuleerd. Deze zijn verwoord in een Stedenbouwkundig plan en uitgewerkt in een schetsontwerp. Daarmee is het aspect cultuurhistorie expliciet verankerd in dit plan.
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang zijn:
Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting, het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristiek beekdal(rand)beplanting en het behoud en versterken van de macrogradiënten. Onderhavig bestemmingsplan respecteert deze waarden.
In het kader van de ontwikkeling is een Tuinplan opgesteld. Deze voorziet in het doortrekken van de laanbeplanting langs de weg en de aanleg van een grasvlakte tussen de weg en de huiskavels. De huiskavels worden voorzien van een lage haag van beuken of gelijkwaardig. Het tuinplan is onderdeel van de welstandstoetsing.
Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt de aanleg en instandhouding van de beplanting worden afgedwongen.
Ter plaatse van de bebouwing zijn geen gradiënten aanwezig. De noordzijde van het plangebied is lager gelegen dan de zuidzijde. Dit hoogteverschil blijft gehandhaafd.
Rust
Bij de kernkwaliteit Rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren aangegeven. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. Het plangebied valt in een gebied waarin wordt ingezet op het behoud van 'stilte'.
De provincie streeft na om de stilte te behouden, door geen ontwikkelingen toe te staan die de rust verstoren. Het woord ‘stilte’ betekent niet dat er helemaal geen geluid in het gebied waarneembaar is, maar staat voor de afwezigheid van storende, voor de omgeving vreemde geluiden. Gebiedseigen geluiden, zoals die van de landbouw, vallen hier niet onder.
In de Natura 2000-gebieden en in de Nationale Parken Dwingelderveld, Drents-Friese Wold en het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa zet de provincie in op het behouden van duisternis. De belangrijkste bronnen van lichthinder vallen onder de bevoegdheid van de gemeenten. Te denken valt aan openbare verlichting, glastuinbouw, open melkstallen, sportveldverlichting, terreinverlichting, sierverlichting en reclameverlichting.
Vastgesteld kan worden dat dit bestemmingsplan een gunstige invloed op de 'duisternis' heeft. De agrarische functie zal immers plaatsmaken voor een woonfunctie met minder lichtuitstraling.
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande natuurwaarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop.
De gronden ten zuiden van de Meester Croneweg behoren tot het NNN en maken ook deel uit van het Natura 2000-gebied Drentsche Aa.
Met de decentralisatie van het natuurbeleid is de provincie verantwoordelijk geworden voor het bereiken van de vastgestelde instandhoudingsdoelen voor natura 2000-gebieden. De provinciale rol is vanuit de Wet natuurbescherming gezien kaderstellend en beschermend.
De provincie vervult haar beschermende rol op een zodanige manier dat het zo weinig mogelijk belemmeringen voor het omliggende gebied oplevert en dat deze bijdraagt aan een goede leef-werkomgeving. Aan de instandhoudingsdoelen uit de Wet natuurbescherming worden doelen toegevoegd van beleven en benutten.
Er is ecologisch onderzoek verricht. In paragraaf 4.3 Ecologie van deze toelichting is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen.
Nationaal Park
Het plangebied maakt tenslotte deel uit van het Nationaal Park Drentsche Aa-gebied. Het Nationaal Park is gericht op een duurzaam functionerend beek- en esdorpenlandschap, dat wil zeggen ecologisch houdbaar, economisch vitaal en sociaal aanvaardbaar. Het Drentsche Aa-gebied is een bijzonder Nationaal Park en heeft een zogenaamde verbrede doelstelling; er is ook ruimte voor landbouw. Er liggen 21 dorpen in het gebied. De formele titel is 'Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa'. De inzet is gericht op het totale stroomgebied (34.000 ha): van brongebied tot benedenloop, inclusief het Hart van Drenthe.
Het gebied kent een kwalitatief grote ecologische kwaliteit in een samenhangend landschap, waarbinnen meerdere internationaal aantrekkelijke natuurgebieden zijn gelegen. Deze natuurgebieden onderscheiden zich binnen Nederland én internationaal in kwaliteit (diversiteit aan soorten binnen één samenhangend ecosysteem), aanwezigheid van natuurlijke processen en schaalgrootte. De natuurlijke, landschappelijke en culturele erfgoedwaarden hebben unieke kenmerken in internationaal opzicht en worden ook als zodanig uitgedragen.
De provincie zet in op behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten landschap, natuur, cultuurhistorie, rust, archeologie en aardkundige waarden, met als doel de samenhang en de ontwikkeling van afzonderlijke kernkwaliteiten te versterken. Gestreefd wordt naar een optimale inrichting van het gebied voor ecologie en toerisme, waarbij internationaal hoogwaardige water- en natuurkwaliteit (KRW en Natura 2000) voorop staan. Dit levert een inspirerende en dynamische omgeving op, waar cultuurhistorie, natuur en landschap hun verhaal vertellen. Hier kun je wonen, werken en recreëren in een bijzonder aantrekkelijk landschap. De ambities in de Drentsche Aa dragen bij aan een robuust natuur- en watersysteem als schone bron voor drinkwaterwinning en het versterken van de Uitwerking ruimtelijke kwaliteit.
De provincie heeft de Omgevingsvisie (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsverordening is op 3 oktober 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. In de omgevingsverordening is bepaald dat indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
Zoals hiervoor staat beschreven, worden de kernkwaliteiten niet aangetast vanwege de voorgenomen ontwikkeling.
Woningbouw
In de Omgevingsverordening heeft de provincie de volgende randvoorwaarden aan de woningbouw (artikel 2.15) buiten het bestaand stedelijk gebied verbonden:
Ruimte-voor-Ruimte-regeling
In de Omgevingsverordening heeft de provincie de volgende randvoorwaarden aan de Ruimte-voor-Ruimte-regeling (artikel 2.16) verbonden:
Onderhavig bestemmingsplan voldoet aan voornoemde voorwaarden van de Omgevingsverordening. Zo is er op dit moment geen sprake meer van een agrarisch bedrijf en wordt circa 1.300 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. De compensatiewoning wordt gerealiseerd ter plaatse van de grote schuur aan de oostzijde van het perceel. Inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning is uitgewerkt in het Stedenbouwkundig plan en een schetsontwerp.
Op de locatie van de boerderij wordt een nieuw bouwvolume gerealiseerd met behoud van oriëntatie en dakvorm, maar vanwege de woonkwaliteit op iets grotere afstand van de Meester Croneweg gepositioneerd. Dit bouwvolume wordt gesplitst opdat deze bestaat uit twee moderne woningen, die door hun vormgeving en positionering, architectonisch één geheel vormen.
De provinciale Ruimte-voor-Ruimte-regeling is verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening (vastgesteld op 21 november 2017). Daarin wordt uitgegaan van vergelijkbare randvoorwaarden als de Omgevingsverordening:
Het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo en het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om een bestaand hoofdgebouw te splitsen in twee woningen indien de oppervlakte van het te splitsen gebouw ten minste 200 m2 bedraagt. Overige voorwaarden zijn onder andere:
De te slopen boerderij heeft een oppervlakte van circa 300 m2. Ook aan de voorwaarden 1 en 2 wordt voldaan.
In haar besluit van januari 2020 (zie inleiding) geeft het college aan dat met voorliggend bestemmingsplan grotendeels aan bovengenoemde randvoorwaarden voldaan kan worden. Echter wijkt dit bestemmingsplan op het onderdeel 'splitsing van de bestaande woning' af. De splitsingsregeling is bedoeld voor bestaande boerderijen. De bouwkundige kwaliteit van de bestaande boerderij is echter van dusdanige aard, dat splitsen niet mogelijk is. Derhalve wordt in het idee van de splitsingsregeling een nieuwe langgerekte twee-onder-een-kap woning ter vervanging van de bestaande boerderij mogelijk gemaakt. De nieuwbouw maakt daarmee een duidelijke stedenbouwkundige en landschappelijke verwijzing naar de oorspronkelijke situatie.
De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling. Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie en cultuurhistorie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet is de gemeente Tynaarlo inmiddels gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe Omgevingsvisie. Dit document zal de nieuwe beleidskaders gaan vormen voor de fysieke leefomgeving.
In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan is dan ook onze inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:
Met betrekking tot de kleine kernen, waartoe Oudemolen wordt gerekend, stelt de structuurvisie dat in deze kernen op het gebied van woningvoorraad en nieuwbouw geen ingrijpende ontwikkelingen voorzien. Deze kernen kenmerken zich door landelijk wonen en ontlenen daaraan ook hun kracht. Incidentele woningbouw is mogelijk op functieveranderingslocaties. Het huidige plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Wonen aangezien het woningbouw betreft op een functieveranderingslocatie. Gezien de demografische verwachtingen en maatschappelijk ontwikkelingen is bij de kleine dorpen, zoals Oudemolen, beperkte ruimte voor woningbouw. Maatwerk zal geleverd worden per kleine kern. De toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling en de nadere uitwerking van de splitsingsregeling past binnen dit maatwerk.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen. In paragraaf 4.1.2 Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
In de Structuurvisie Archeologie, die is vastgesteld op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien. In paragraaf 4.1.1 Archeologie wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik. Het bouwplan is aan de welstandcommissie voorgegelgd. De welstandscommissie heeft haar waardering uitgesproken voor het inititatief. Het ontwerp sluit in grote lijnen aan op de ruimtelijke structuur van het erf. Wel doet de commissie aanbevelingen om de karakteristiek van de verschijningsvorm, twee woningen in een boerderijvolume, te verbeteren. Ook vraagt de commissie aandacht voor de landschappelijke inpassing van het voorerf (oprijlaan naar de staat van de vrijstaande woning). De commissie ziet voldoende mogelijkheden om dit, in overleg met de initiatiefnemers, goed op te lossen.
In aanvulling op de welstandsnota is een Stedenbouwkundig plan opgesteld. Omdat het plangebied een hoog architectonisch ambitieniveau vereist, bevat het stedenbouwkundig plan specifieke welstandscriteria. Ook het Tuinplan is onderdeel van de welstandstoetsing.
In de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid, welke is vastgesteld op 26 februari 2019, wordt een visie en ambitie gegeven op welke wijze wordt omgegaan met het aspect veiligheid. Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Tynaarlo de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
In deze omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:
Het projectgebied is gelegen in het deelgebied buitengebied. Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest de gemeente Tynaarlo voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. In paragraaf 4.4 Externe veiligheid wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.
In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied de aanduiding 'historische kern'. Bij bodemverstoringen met een oppervlakte groter dan 100 m2 is gedetailleerd archeologisch onderzoek noodzakelijk.
De bodem ter plaatse van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de voormalige boerderij is reeds verstoord. Met uitzondering van een deel van de twee-onder-een-kap woning zijn de nieuwe woningen gesitueerd binnen de bestaande fundering en verstoorde bodem.
Het deel buiten de bestaande fundering is kleiner is dan 100 m2. Hiermee is de ontwikkeling wat betreft archeologie uitvoerbaar. Overigens zal voorafgaand aan de grondwerkzaamheden een inventariserend archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Om te voorkomen dat zonder omgevingsvergunning bodemverstoring buiten de reeds verstoorde bodem, kan plaatsvinden is voor het gehele plangebied een beschermende dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen.
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de land-schappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is het plangebied aangeduid als "laaggemiddelde waarde". Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen de gewenste ontwikkelingsrichtingen en adviezen in acht te worden genomen die behoren bij het landschapstype kampontginningen met plaatselijk essen; nieuwlandkamp. Bij ontwikkeling van dit landschapstype wordt gestreefd naar:
In de huidige situatie is er geen eenheid in schuurvormen en oriëntatie en is de historische groenstructuur deels afwezig. De regelmatige laanbeplanting langs de Meester Croneweg is ter plaatse van het plangebied onderbroken om plaats te maken voor een boerderij. Deze laanbeplanting heeft ook een belangrijke rol als beekdalbegrenzing.
Ten behoeve van de onderhavige ontwikkling is een historische analyse uitgevoerd. Deze is opgenomen in het Stedenbouwkundig plan.
Zoals ook al anagegeven in paragraaf 2.2 worden de nieuwe woningen haaks en parallel aan de weg geplaatst in navolging van de karakteristieken van het dorp. De vrijstaande woning (nummer 1 in de tekening) sluit hierbij aan op de positie van de belendende boerderij. De twee-onder-een-kap woning (nummer 2 in de tekening) sluit parallel aan op de weg.
De bebouwing is verder van de weg geplaatst om ruimte te maken voor versterking van de laanbeplanting en dientengevolge de beekdalbegrenzing. De ruimte tussen de laanbeplanting zal met gras ingevuld worden. Hierdoor wordt de continuïteit van de weg benadrukt en zal de samenhang tussen de kavel en het tegenoverliggende beekdal versterkt worden. Dit principe is in onderstaande illustratie weergegeven.
Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan wordt de aanleg en instandhouding van de beplanting worden afgedwongen.
Ook voor wat betreft massa, vorm en kaprichting van de nieuwe woningen wordt aangesloten bij de historische context van de omgeving en de ruimtelijke karakteristieken.
Hierdoor wordt voldaan aan beide streefdoelen.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het plan niet in gevaar brengt.
Vanwege de bouw van de woningen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Klijn Bodemonderzoek BV, 15 februari 2018, projectnummer 18KL044). Het onderzoeksrapport is als bijlage 1 opgenomen.
Er wordt geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er geen belemmering voor bouw van nieuwe woningen. De locatie is op basis van milieuhygiënische gronden geschikt voor de functie wonen met tuin.
Gezien de aanwezigheid van puin in de grond is ook een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (Klijn Bodemonderzoek BV, 26 april 2018 projectnummer 18KL044). Het onderzoeksrapport is als bijlage 2 opgenomen. Er wordt geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven tot de uitvoering van een nader onderzoek. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is er geen belemmering voor bouw van nieuwe woningen.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 opgenomen.
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen (waaronder laatvlieger) en huismus is in het kader van de Wnb noodzakelijk.
Dit onderzoek is momenteel in uitvoering.
Aan de hand van het nader onderzoek kan bepaald worden of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb nodig is. Daarnaast dient bij uitvoering van het plan rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels en de kwetsbare overwinteringsperiode van hazelworm en ringslang.
Een nadere analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.
De depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden ten gevolge van dit bestemmingsplan is berekend. Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 opgenomen. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Op 27 oktober 2004 zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Uit de risicokaart blijkt er in directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Eveneens liggen er in de nabijheid geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ligt het plangebied buiten de invloedsfeer van risicovolle buisleidingen.
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen. Een woning is een geluidsgevoelig object. Voor de Meester Croneweg geldt ter plaatse van het plangebied een maximumsnelheid van 30 km per uur. Op rond van artikel 74, lid 2 van de Wet geluidhinder geldt dat geen akoestisch onderzoek nodig is voor wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De weg heeft daarmee in de zin van de Wet geluidhinder geen zone. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening en gelet op de korte afstand tussen weg en woningen is toch besloten deze weg akoestisch nader te onderzoeken. Het onderzoeksrapport is als bijlage 5 opgenomen.
Uit de berekeningen blijkt dat de betreffende te realiseren woningen geen te hoge geluidsbelasting kennen vanwege de Meester Croneweg. De geluidsbelasting vanwege deze weg bedraagt maximaal 39 dB. Geconcludeerd mag worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van drie woningen ter vervanging van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en bedrijfswoning op de locatie Meester Croneweg 3. Op basis van de CROW-publicatie nummer 381 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' kan worden uitgegaan van een ritproductie van maximaal acht ritten per woning. De totale ritproductie bedraagt derhalve 24 ritten per etmaal.
De verkeersgeneratie is zodanig laag dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achtewege blijven.
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
De woningen betreffen milieugevoelige functies in het buitengebied. In de directe omgeving van het plangebied komen geen agrarische bedrijven voor. Wel zijn in de directe omgeving van het plangebied een café en een school gelegen. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' heeft een café een richtafstand van 10 meter en de school een richtafstand van 30 meter. Aangezien beide milieuhinderlijke functies ten opzichte van de gevels van de nieuw te bouwen woningen op een grotere afstand gelegen zijn, vormen de milieuhinderlijke functies geen beperking voor de nieuw te bouwen woningen.
Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.
Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Op 6 november 2019 is de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat de korte procedure van toepassing is. Dit houdt in dat het waterschap Hunze en Aa's een standaard wateradvies afgeeft in de vorm van een standaard waterparagraaf. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets in het niet noodzakelijk het waterschap te betrekken, mits er met de opmerkingen gemaakt in de standaardwaterparagraaf rekening zal worden gehouden tijdens de verdere uitwerking van dit plan.
Wateroverlast
Bij stedelijke uitbreidingen of herstructureringen mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemers van de uitbreiding van het verhard oppervlak moeten ervoor zorgen dat ze voldoende compenserende maatregelen nemen.
Als gevolg van voorliggend plan neemt het verhard oppervlak af (circa 1600 m2 sloop en maximaal 1.125 m2 nieuwe bebouwing op basis van de planregels). Op basis van de Keur is derhalve niet vereist dat een compenserende waterberging wordt aangelegd.
Afvalwater en riolering
De invloed van diffuse bronnen op hemelwater moet zoveel mogelijk worden beperkt door het hanteren van de beleidsuitgangspunten in het landelijk emissiebeleid. Dit gaat volgens de trits voorkomen, scheiden en zuiveren. Door het gebruik van preventieve/brongerichte maatregelen komt hemelwater met zo weinig mogelijk vervuilende stoffen of uitlogende materialen in aanraking en blijft het zo schoon mogelijk. Het uitgangspunt bij de invulling van deze zorgplicht is het gebruik van de beste beschikbare technieken. Alternatieve maatregelen zijn ook acceptabel, mits deze maatregelen aantoonbaar hetzelfde effect opleveren.
Conform de beleidsnotitie Water en Ruimte wordt in de nieuwe situatie het schone hemelwater zoveel mogelijk geïnfiltreerd en wordt het afvalwater afgevoerd naar de riolering. Er worden geen uitlogende materialen toegepast.
Grondwater en ontwatering
Een te hoge grondwaterstand kan grondwateroverlast veroorzaken, bijvoorbeeld in de vorm van water in de
kruipruimte. Te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan problemen geven wanneer er sprake is van houten funderingen en funderingen op klei op veen. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Ook de aanwezigheid van oude bomen verdient aandacht. Volwassen bomen kunnen afsterven als de ontwateringsdiepte snel en drastisch wordt veranderd en verder verlaagd wordt dan 1 m minus maaiveld. Oude bomen kunnen hun wortelstelsel niet meer aanpassen aan grote veranderingen in het grondwater.
Het is dan ook belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de huidige en gewenste grondwaterstanden zijn en of er sprake is van een nadelige beïnvloeding van de omgeving.
Bij een gewenste grondwatersituatie is er geen sprake van overlast en zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 à 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringsadviezen.
Advies ontwateringsdiepte grondgebruik:
Inrichting watersysteem
Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan- en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben.
Naast het stelsel van hoofdwatergangen zijn er ook sloten aangewezen als schouwsloot. Schouwsloten vervullen een belangrijke functie in de detailwaterbeheersing en zijn meestal in eigendom bij gemeente en/of derden. Schouwsloten vallen onder de schouwverordening van het waterschap en moeten jaarlijks in november worden geschoond.
Met het dempen van sloten/watergangen neemt de potentiële bergingsruimte van oppervlaktewater af. Het dempen van sloten veroorzaakt hogere grondwaterstanden. In dit kader is een beleidsregel vastgesteld die het dempen van hoofdwatergangen, schouwsloten en overige sloten verbiedt. Het is onder andere verboden het profiel van hoofdwatergangen en schouwsloten te veranderen. Het dempen van sloten is alleen mogelijk onder de voorwaarden die zijn opgenomen in de beleidsregel Dempingen.
Op basis van voorliggend plan worden geen wijzigingen aangebracht in het watersysteem.
Inrichting natuur en ecologie
Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water. In wateren met onvoldoende doorstroom mogelijkheden kunnen waterkwaliteitsproblemen ontstaan als vissterfte, blauwalg en de opeenhoping van drijfvuil. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met doorspoelmogelijkheden en moeten stilstaand water in watergangen voorkomen worden.
Tevens is een goede waterkwaliteit sterk afhankelijk van de mogelijkheid of water- en oeverplanten zich in voldoende mate kunnen vestigen en ontwikkelen. Ruimte voor natuurvriendelijke oevers met geleidelijke overgangen van nat naar droog is van groot belang voor het ecologisch functioneren van het watersysteem en het bieden van voldoende migratiemogelijkheden en leef- en foerageergebied voor planten en dieren. Naast de inrichting is ook het beheer en onderhoud van invloed op het te behalen resultaat voor de natuur. Tijdens de voorbereiding van plannen moet ook nagedacht moeten worden over het uit te voeren toekomstig onderhoud en de daarbij behorende voorzieningen.
In de huidige situatie is een ontsluiting aanwezig ten westen van de boerderij. Het voorerf ter plaatse van de schuur aan de oostzijde van het perceel, grenst direct aan de Meester Croneweg en is toegankelijk voor verkeer.
In de nieuwe situatie wordt de vrijstaande woning afzonderlijk ontsloten op de Meester Croneweg. De geschakelde woning ter plaatse van de huidige boerderij krijgen een gecombineerde inrit. Het plan voorziet in parkeren op eigen erf. Bij elke woning worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd.
Bij de vrijstaande woning wordt het parkeren naast de woning op eigen erf opgelost. Bij de geschakelde woning geeft de kwaliteit van de architectuur aan of het parkeren onder de baander of achter de woningen wordt opgelost.
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of een plan of besluit
voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. In categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is als activiteit aangewezen "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer".
Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van twee woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.
Ook de planontwikkeling aan de Meester Croneweg 3 kent een beperkt ruimtebeslag en een beperkte bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de bebouwingsoppervlakte af. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.
Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:
Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Bij het formuleren van de begrippen en wijze van meten is aangesloten bij de gemeentelijke systematiek zoals eveneens opgenomen in het 'bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo' en 'Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening'.
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels
Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen enzovoorts. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.
Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Agrarisch - 1
De gronden voorzien van de bestemming Agrarisch - 1 zijn geschikt voor cultuurgrond. Gebouwen en andere obstakels zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.
Bij afwijking van de bouwregels kan een schuilplaats (voor bijvoorbeeld paarden) in de vorm van een overkapping worden gerealiseerd.
Bij afwijking van de gebruiksregels kan een paardenbak worden toegestaan.
De voor 'Wonen' bestemde gronden zijn bestemd voor wonen (in een woning). Het wonen, kan onder voorwaarden gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroep of bedrijf en een Bed and Breakfast.
Binnen de bestemming zijn een drietal woningen toegestaan. De woningen worden twee-aaneen dan wel vrijstaand gebouwd, met dien verstande dat daar waar in de verbeelding 'vrijstaand' is opgenomen, de woning vrijstaand dient te worden gebouwd. De voorgevels van de woningen dienen in de verbeelding aangegeven 'gevellijn' te worden gebouwd; dit om ongewenste plaatsing op het bouwperceel tegen te gaan en een goede afstand tot de weg te waarborgen. De oppervlakte van een woning mag maximaal 225 m² bedragen. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk ten hoogste 3,5 m en 9 m.
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 150 m².
Bij afwijking van de bouwregels kan de oppervlakte van de woning worden uitgebreid tot maximaal 300 m². Daarnaast is onder andere een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen buiten het achtererfgebied.
Bestemming | Gebied | Voorwaarden |
Waarde - Archeologie 2 | Historische dorpskernen, zandopduikingen en pingo's/dobbes | Het plaatsen van bouwwerken en andere bodemverstorende ingrepen zijn toegestaan. Er geldt een onderzoeksvrijstelling voor de eerste 30 cm en voor aanvragen voor bodemingrepen kleiner dan 100 m² |
Normaal beheer en onderhoud worden uitgezonderd van de vergunningplicht. Hieronder wordt verstaan: het beheer en het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Hoofdstuk 3 - Algemene regels
Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
In de gemeente Tynaarlo liggen gebieden ter bescherming van het grondwater. Het beschermingsgebied is opgebouwd uit twee zones: het waterwingebied en daaromheen het grondwaterbeschermingsgebied. Het waterwingebied is het gebied waar daadwerkelijk het grondwater wordt gewonnen en waar de winputten zijn gelegen. Rondom het waterwingebied ligt het grondwaterbeschermingsgebied, dat feitelijk in voorliggend plangebied is gelegen. Binnen dit gebied gelden beperkingen voor het oprichten van bepaalde bedrijven en het uitvoeren van bepaalde activiteiten. Hiermee wordt beoogd dat activiteiten of bedrijven die een mogelijke bedreiging kunnen vormen voor de kwaliteit van het grondwater uit het gebied worden geweerd. De bescherming van de gebieden is neergelegd in de Provinciale Omgevingsverordening en in de Omgevingsvisie Drenthe.
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Aangezien het plan op het perceel Meester Croneweg 3 een particulier initiatief betreft, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.
Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderzins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.
De resultaten van inspraak en overleg worden te zijner tijd in dit hoofdstuk verwerkt.
Het ontwerpbestemmingsplan zal 6 weken ter visie worden gelegd. Binnen deze termijn kan een ieder een
zienswijze kenbaar maken.