Plan: | Landgoed te Zeijen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPLandgoedZeijen-0301 |
Sinds 2002 moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschemingsrecht: de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Uitgangspunt is dat er van ruimtelijke ingrepen geen nadelige invloeden mogen uitgaan op de aanwezige beschermde natuurwaarden.
In de flora- en faunatoets wordt door middel van een deskstudie gekeken naar de ligging van het plangebied ten opzichte van aangewezen natuurgebieden of ecologische verbindingszones en naar de verspreidingsgegevens van (beschermde) soorten planten en dieren in de omgeving van het plangebied. Om te kunnen beoordelen of de soorten die uit de deskstudie naar voren komen ook daadwerkelijk in het plangebied voorkomen, worden in een veldbezoek biotoopkenmerken van het plangebied en biotoopeisen van de soorten nader bestudeerd. Omdat het plangebied is opgenomen in het Integraal Gebiedsplan van de provincie Drenthe zal tevens aandacht worden besteed aan de natuurdoelen die gerealiseerd kunnen worden door de aanleg van het landgoed.
Gebiedsbescherming
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland en heeft tot doel om de natuurwaarden in het land te stabiliseren. De EHS bestaat uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van de EHS plaatsvindt moet een 'nee, tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.
Het plangebied valt deels binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur en is begrensd als nieuw natuurgebied in het Gebiedsplan Drenthe. Met de aanleg van het landgoed wordt invulling gegeven aan de ontwikkeling van de EHS. Daarnaast grenst het aan het Veldakkersveentje, dat ook onderdeel uitmaakt van de EHS. Het Veldakkersveentje heeft het doeltype Bos van arme zandgronden binnen de halfnatuurlijke eenheden. Voor het begrensde bos op het landgoed geldt het zelfde natuurdoeltype maar dan als de multifunctionele afgeleide van de halfnatuurlijke eenheid.
Op basis van het veldbezoek in het kader van de Flora- en faunawet is een indruk verkregen van de mogelijkheden om de invulling van de bosaanplant binnen de EHS af te stemmen op de natuurwaarden die nu reeds aanwezig zijn. Met de invulling van de EHS door middel van bosaanleg op Landgoed te Zeijen wordt beoogd de reeds aanwezige natuurwaarden te versterken.
Om in beeld te krijgen voor welke bostypen het landgoed geschikt is, is onderzoek uitgevoerd naar de abiotisch kenmerken van het gebied (Landgoed Zeijen - Abiotische typering en kansrijke bostypen, Grontmij, 2009). Uit deze notitie volgt dat vochtig Wintereiken-beukenbos het meest kansrijk is met in de boomlaag vooral beuk, zomereik, wintereik en op lichtere plekken ruwe en zachte berk en ratelpopulier. Op de drogere terreingedeelten is het droge Wintereiken-beukenbos kansrijk met een dominantie van beuk, en sporadisch het voorkomen van zomereik en ruwe berk.
Soortbescherming
Op de akker was tijdens het veldbezoek geen begroeiing aanwezig. Het grasland werd gedomineerd door Engels raaigras. Andere grassen en kruiden waren slechts spaarzaam aanwezig. Het betreft onder meer Ruw beemdgras, Grote Vossenstaart, Vogelmuur, Kleine veldkers en Ridderzuring. Het pad dat naast een van de droogstaande sloten ligt, is dichtgegroeid met ruigtekruiden. Dit betreft onder meer Akkerdistel, Grote brandnetel en Haagwinde.
Beschermde planten zijn niet waargenomen. Het plangebied biedt voor beschermde soorten geen geschikte groeiplaats.
Op basis van het aangetroffen biotoop kan een klein aantal beschermde diersoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Hieronder wordt de verwachte aanwezige fauna per soortgroep beschreven.
Vogels
Het veldbezoek is in het broedseizoen uitgevoerd. Desondanks zijn binnen het plangebied geen indicaties van broedende vogels gezien. In de akker zou een kievit tot broeden kunnen komen. Het pad langs de sloot biedt gezien de ruigere begroeiing een geschikte broedplek aan een beperkt aantal vogelsoorten. Hierbij kan gedacht worden aan soorten als Graspieper. (Rode Lijst). De verwachtingswaarde is echter beperkt.
Zoogdieren
In het plangebied zijn sporen gevonden die duiden op verblijfplaatsen van de licht beschermde Veldmuis. Op basis van het aanwezige biotoop kan het voorkomen van de Egel, Mol, Bosspitsmuis en Bosmuis in het plangebied worden verondersteld. Deze soorten kunnen dekking vinden op het verruigde pad binnen het plangebied. Al deze soorten zijn licht beschermd. Door het voorkomen van prooidieren kunnen ook kleine marterachtigen in het plangebied aanwezig zijn. Het gaat hierbij om Wezel en Bunzing. Deze soorten hebben naar verwachting geen verblijfplaats in het plangebied.
Amfibieën, vissen en reptielen
De sloten binnen het plangebied staan droog. Hier is voor amfibieën geen voortplantingsbiotoop aanwezig. Mogelijk vinden Bruine kikker en Gewone pad een geschikt overwinteringsbiotoop op het verruigde pad in het gebied.
Vissen en reptielen komen in het plangebied niet voor.
Overige fauna
Overige soorten zoals beschermde vlinders en libellen worden niet verwacht, hiervoor is geen geschikt biotoop aanwezig.
Gevolgen van de ingreep
Bij een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet zijn in de eerste plaats vaste verblijfplaatsen en groeiplaatsen van belang. Wanneer werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen deze mogelijk leiden tot de vernietiging van nesten van vogels. Werkzaamheden die buiten het broedseizoen worden uitgevoerd leiden niet tot de vernietiging van vaste verblijfplaatsen van vogels. Vogels waarvan de nestplaats het jaarrond beschermd is, zijn niet waargenomen. Mogelijk aanwezige vogels zijn algemeen in Nederland voorkomende soorten. Het verdwijnen van nestgelegenheid heeft geen effect op de gunstige staat van instandhouding van de soorten.
De herinrichting van het terrein zal daarnaast leiden tot het verdwijnen van verblijfplaatsen van enkele licht beschermde diersoorten (tabel 1 Flora- en faunawet) die in het plangebied voorkomen. De negatieve effecten op deze dieren zullen niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene diersoorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is.
Beschaduwing treedt op als bosaanplant direct grenst aan het Veldakkersveentje. In de randzone van het veentje zijn in de huidige situatie diverse zonbeschenen locaties aanwezig. Dit betreft zowel een slootje aan de zuidzijde waarin voortplanting van groene kikkers (spec.) is vastgesteld als bramenstruweel dat zeer rijk is aan insecten. Tijdens het veldbezoek werden hier zes vlindersoorten en drie libellensoorten waargenomen. Om bovengenoemde effecten te beperken of weg te nemen wordt geadviseerd in een ruime zone rondom het Veldakkersveentje (vooral oost- en zuidkant) geen bos direct grenzend aan het veentje te planten. Om schaduwwerking ook op langere termijn te beperken kan hiervoor een zone van 20 meter breed worden gehanteerd.
Conclusies en consequenties
Alle gevonden en te verwachten soorten in het plangebied zijn licht beschermd. Voor schade aan deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht. als de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd is een ontheffing voor het verstoren van broedplaatsen van vogels niet nodig. In de planvorming is rekening gehouden met de aanbeveling om geen bos direct aangrenzend aan het veentje te planten door het inrichten van mantels (lijnvormige struweelbegroeiing langs de bosranden). Deze zonbeschenen randen krijgen een ruime overgang naar het open gebied, waardoor er zich een ruigte kan ontwikkelen die een aantrekkelijke biotoop biedt voor veel insecten, vogels, kleine zoogdieren en amfibieën.
Naar verwachting zal de ontwikkeling van het landgoed een positief effect hebben op de natuurwaarden in en om het plangebied.