Inhoudsopgave
3.3.3 Structuurvisie Cultuurhistorie
3.3.4 Structuurvisie Archeologie
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg
Hoofdstuk 1 Inleiding
Inleiding
De agrarische bedrijfsvoering op het perceel Hoofdstraat 7 te Zeijen is beëindigd. Ter compensatie van de sloop van de bedrijfsbebouwing kan een tweede woning op het perceel worden gebouwd. Echter op grond van het vigerende Bestemmingsplan Kleinere kernen (vastgesteld dd. 27 april 2010) is deze ontwikkeling niet toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de vigerende agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming waardoor het perceel enerzijds een passende bestemming krijgt en anderzijds de tweede woning kan worden gebouwd.
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Ligging en bereikbaarheid
Zeijen ligt in het zuiden van de gemeente Tynaarlo, ten noordwesten van de stad Assen. Het dorp heeft circa 680 inwoners. Zeijen is via de Zeijerstroeten en de Asserstraat verbonden met de A28. Behalve Assen ligt het dorp Vries nabij.
Ruimtelijke structuur
Zeijen is een van de fraaiste esdorpen op het Drents Plateau, waarvan het karakter vrij goed bewaard is gebleven. Hoewel enkele boerderijen zijn vervangen door een negentiende of twintigste eeuws type, zijn een vrij groot aantal Saksische boerderijen bewaard gebleven. Door modernisering en schaalvergroting in de landbouw hebben veel boerderijen thans een woonfunctie. Het boerderijenbestand is als zeer waardevol en beeldbepalend aan te merken. Hoewel de nieuwere boerderijtypen zich wat betreft de situering, het afzonderlijk aangebouwde woondeel en detaillering onderscheiden van de Saksische boerderij, heeft de bebouwing qua massa wel enige overeenkomst met de oorspronkelijke boerderij.
De naoorlogse woonuitbreiding (Haverkampsveen) aan de zuidzijde van het oude dorp heeft een geheel eigen beeld.
Centraal in het noordelijk deel van het dorp ligt de brink. Deze heeft een rechthoekige vorm. Ter hoogte van de Oosterweg is de brink in oost-westrichting doorsneden door een weg. Ten noorden van deze weg bevindt zich vrij jonge beplanting van eiken; het zuidelijk deel is voorzien van oudere, forse eiken. De brink heeft geen duidelijk oriëntatiepunt; de massieve beplanting en de bebouwing aan de randen zijn bepalend. Kenmerkend zijn voorts de informele looppaadjes.
De brinkachtige, driehoekige ruimte aan de zuidoostzijde van de brink is eveneens voorzien van zware beplanting (linden). Uit historisch materiaal is niet af te leiden of hier oorspronkelijk sprake was van een brink. Behoudens enige waardevolle erfbeplanting (linde, beuk, kastanje) is er overigens in het oude dorpsdeel weinig beplanting aanwezig.
Huidige situatie plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de oude dorpskern. Aan de voorzijde van de weg staat de bedrijfswoning. Daarachter zijn gelegen de stallen en overige bedrijfsbebouwing van de melkveehouderij. Op dit moment is een deel van de bedrijfsbebouwing al gesloopt.
De kavel is voor het merendeel verhard ten behoeve van verkeersbewegingen en opslag van kuilvoer en mest.
Onderstaande foto geeft een overzicht van alle aanwezige bebouwing.
De omgeving van het plangebied bestaat uit woningen en enkele agrarische bedrijven en overige bedrijven.
2.2 Toekomstige situatie
Zoals in de inleiding al staat omschreven is de agrarische bedrijfsvoering op het perceel Hoofdstraat 7 te Zeijen beëindigd. De eigenaar gaat vrijwel alle bedrijfsbebouwing van de voormalige melkveehouderij slopen, waarbij als compensatie een tweede woning op het perceel kan worden gebouwd. De voormalige bedrijfswoning blijft behouden en krijgt de bestemming burgerwoning.
De bouw van een tweede woning als compensatie voor de sloop van bedrijfsbebouwing, sluit aan bij het principe van de provinciale en gemeentelijke regeling 'ruimte voor ruimte'. Deze regeling heeft als doelstelling het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied door het verwijderen van landschapsontsierende bebouwing.
De bebouwing in het dorp kenmerkt zich door een sterke variatie qua positie op het perceel, afstand tot de rooilijn en nokrichting, te verklaren op grond van wisselende praktische en functionele motieven.
Voor het plangebied is een schetsontwerp opgesteld door Kwint architecten. Aan dit ontwerp liggen ook een aantal zeer praktische overwegingen ten grondslag, alleen al vanwege het feit, dat de nieuwe woning wordt gesitueerd op het erf van de naastgelegen boerderij (voormalige bedrijfswoning met aangebouwde schuur). Met deze te handhaven boerderij wordt een relatie gezocht. Het perceel voor de nieuw woning is aan de Hoofdstraat betrekkelijk smal door de tapse grondvorm ten gevolge van het schuin lopende zandpad aan de noordzijde.
De nieuwe woning vormt samen met de losse schuur/garage een ensemble, waarvan de ontsluitingsroute grenst aan het resterende perceel van de boerderij. De schuur vormt een intermediair tussen het nieuwe woning en de bestaande boerderij, nog versterkt doordat men het de woning bereikt via een open passage door de in tweeën gedeelde schuur. Hiermee krijgt de schuur een formele betekenis, die de prominente positie rechtvaardigt.
De woning is ten opzichte van de schuur gedraaid om het ensemble een los karakter te geven. De woning - in de basis een archetypisch woonhuis met een zadeldak, eenvoudig in hoofdopzet, materiaalgebruik en detaillering - heeft een afschuining, die aansluit aan de richting van de schuur en die de aan de achterzijde gelegen woonkamer zicht biedt op het erf en de weg.
Woning en schuur zijn in vorm en materiaalgebruik aan elkaar verwant. Het dak van het huis is omgevouwen zodat de goothoogte - beter gezegd de onderzijde van het dak - de schaal blijft bepalen.
De aanwezige singel aan de Hoofdstraat en het zandpad wordt opgeschoond, maar blijft in hoofdzaak gehandhaafd.
Op navolgende afbeelding is de nieuwe situatie weergegeven.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
-
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
-
de bereikbaarheid verbeteren;
-
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
In dit bestemmingsplan is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt de bouw van een enkele woning en een functiewijziging zonder nieuw ruimtebeslag niet als een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro.
3.2 Provinciaal beleid
Omgevingsvisie Drenthe
De provincie Drenthe heeft op 2 juni 2010 het nieuwe omgevingsplan vast-
gesteld: de Omgevingsvisie Drenthe. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie 2010 is op een aantal inhoudelijke thema’s geactualiseerd. Deze wijzigingen zijn opgenomen in het document Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De geactualiseerde visie is op 20 augustus 2014 inwerking getreden.
In de Omgevingsvisie Drenthe geeft de provincie aan dat wordt gestreefd naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woon-vraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de gemeentelijke structuurvisie of het woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
Ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik, geeft de provincie aan dat inbreiding boven uitbreiding gaat. De SER-ladder wordt daarbij als denkmodel gebruikt. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen.
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart –kernkwaliteit cultuurhistorie van de Omgevingsvisie.
Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.
-
Respecteren: het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Plannen en initiatieven worden beoordeeld op het benutten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur als inspiratiebron.
-
Voorwaarden stellen: de cultuurhistorische samenhang geldt als randvoorwaarde. Vroegtijdig in het planproces moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen wordt benut.
-
Eisen stellen: de provincie bedingt vanaf het begin een plek in het plan-vormingsproces en stuurt de ontwikkelingen in de gewenste richting.
Voor het plangebied geldt het niveau `voorwaarden verbinden`.
Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het plangebied deel uit maakt van het landschap ‘De Kop van Drenthe´ De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas:
-
Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields. Dit wordt in het bijzonder op het Noordscheveld weerspiegeld.
-
Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.
-
Het behouden van de openheid van de brede beekdalen als contrast met hun scherpe begrenzingen in de vorm van houtwallen en bossen.
Afweging
Het plan behelst enerzijds een nieuwe en passende invulling van een voormalig agrarisch bouwperceel. Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, is bij de nieuwe invulling nadrukkelijk rekening gehouden met de ruimtelijke opzet van esdorpen. Anderzijds vormt dit plan een herbestemming van bestaande bebouwing. Er wordt voldaan aan de ambities ten aanzien van cultuurhistorie.
Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurplan
De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.
Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie en cultuurhistorie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. Wat nog relevant is voor het plangebied komt in het navolgende aan bod.
Een belangrijk deel van de werkgelegenheid is geconcentreerd binnen de bestaande kernen. Het gaat om tal van dienstverlenende organisaties, detailhandel en aanverwante voorzieningen, horeca, instellingen van zorg en cultuur, overheid, scholen en dergelijke.
Wat betreft de kleinere kernen zal steeds moeten worden gekeken naar de hinder die bedrijven voor de woonomgeving opleveren. Veel kleine bedrijven zijn volledig vergroeid met het dorp en maken bij wijze van spreken deel uit van de sociale structuur. In principe staat de gemeente er positief tegenover, mits het bedrijf wat betreft de hindersituatie is in te passen. Bedrijven brengen soms overlast met zich mee, maar dit wordt vaak niet zo gezien door de bevolking. Steeds zal worden bezien of de mate van hinder opweegt tegen de waarde die een onderneming heeft voor de lokale samenleving. Kleinschalige en schone vormen van wonen en werken zullen worden gestimuleerd, onder andere toeristische initiatieven.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet is de gemeente Tynaarlo inmiddels gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe Omgevingsvisie. Dit document zal de nieuwe beleidskaders gaan vormen voor de fysieke leefomgeving.
3.3.2 Structuurvisie Wonen
In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan is dan ook onze inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:
-
tegemoet komt aan de woonbehoeften van de vergrijzende bevolking;
-
goede voorwaarden schept voor het binden van jonge huishoudens voor een zo gemêleerd mogelijke bevolkingssamenstelling in dorpen en wijken;
-
bijdraagt tot een goede (omgevings-) kwaliteit van woonwijken en dorpscentra met voorzieningen;
-
bijdraagt tot een duurzame samenleving.
Met betrekking tot de kleine kernen, waartoe Zeijen wordt gerekend, stelt de structuurvisie dat in deze kernen op het gebied van woningvoorraad en nieuwbouw geen ingrijpende ontwikkelingen voorzien. Deze kernen kenmerken zich door landelijk wonen en ontlenen daaraan ook hun kracht.
Nieuwe woningbouw in Zeijen is afhankelijk van herstructurering.
3.3.3 Structuurvisie Cultuurhistorie
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
3.3.4 Structuurvisie Archeologie
In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.
3.3.5 Welstandsnota
De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Milieuzonering
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
-
binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
-
concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
-
de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
-
afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.
In de omgeving van het plangebied komen enkele lichte bedrijven en agrarische bedrijven voor. Aangezien andere woningen op kortere afstand van deze bedrijven zijn gelegen, zijn deze woningen maatgevend voor de bedrijfsvoering en de mate van hinder. De nieuwe woning en het omzetten van de bedrijfswoning naar burgerwoning vormen derhalve geen beperking voor de bedrijfsvoering.
4.2 Geluid
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe woning en het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als zogenaamd geluidsgevoelige gebouw. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor twee-strookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De Hoofdweg kent ter plaatse van het plangebied een maximum snelheid van 30 km/uur. Dat betekent dat ter plaatse geen zone in het kader van de Wet geluidhinder aanwezig is. Gelet op de afstand van de nieuwe woning tot aan de weg, wordt geluidhinder bovendien niet verwacht.
Op grond van de Wet geluidhinder kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven.
4.3 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een extra woning. Op basis van de CROW-publicatie nummer 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' mag worden uitgegaan van een ritproductie van zeven ritten per woning. Dit betekent op de omliggende wegen een maximale toename van 7 mvt/etmaal.
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 0,4 µg/m³ NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
4.4 Externe veiligheid
Op 27 oktober 2004 zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Uit de risicokaart Drenthe blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Eveneens liggen er in de nabijheid geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ligt het plangebied buiten de invloedsfeer van risicovolle buisleidingen.
4.5 Bodem
De uitkomsten van het bodemonderzoek zullen bij het ontwerp-bestemmingsplan bekend zijn en in dit bestemmingsplan worden verwerkt.
4.6 Ecologie
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 19 januari 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.
PLANGEBIED
Het plangebied is gelegen aan de Hoofdstraat 7 aan de noordzijde van Zeijen. Het plangebied betreft een agrarisch erf met enkele open kapschuren, verharding, agrarisch perceel. Permanent oppervlaktewater is aanwezig in aangrenzende perceelsloten. Langs de Hoofdstraat staan enkele bomen. In het plangebied ontbreekt opgaande beplanting.
Impressie plangebied vanuit het zuidoosten
Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
-
alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
-
dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
-
nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde ‘lijst met vrijstellingen’ opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
INVENTARISATIE
Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 17-01-2017 14:06:32) blijkt dat in de omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Het gaat vooral om planten, zoogdieren en vogels.
De genoemde broedvogels in Quickscanhulp, betreffen allen broedvogels met een jaarrond beschermde nestplaats (zoals buizerd, havik en kerkuil). Jaarrond beschermde nesten van deze broedvogels zijn niet aangetroffen en te verwachten in het plangebied. Gezien de grote mate van verharding en ontbreken van opgaand groen is het plangebied geen belangrijk onderdeel van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen. In de opgaande groenstructuren langs de Hoofdstraat zijn verder enkele meer algemeen voorkomende broedvogels zoals merel en Turkse tortel broedend te verwachten.
Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet in het plangebied te verwachten. De bebouwing is gezien de constructie en gebruikte materialen (open kapschuren met damwandplaten) ongeschikt als verblijfplaats en in de bomen zijn geen ruimten aangetroffen die als zodanig kunnen fungeren. Het plangebied vormt beperkt geschikt foerageergebied voor vleermuissoorten als laatvlieger en gewone dwergvleermuis.
Beschermde plantensoorten niet aangetroffen en worden gezien de terreingesteldheid ook niet in het plangebied verwacht.
In het plangebied en de directe omgeving zijn enkele beschermde diersoorten zoals veldmuis, huisspitsmuis, bosmuis, gewone pad en bruine kikker te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Drenthe bij ruimtelijke ontwikkelingen echter een vrijstelling van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.10 eerste lid Wnb.
TOETSING
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in de omgeving worden verstoord, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen verandert het plangebied niet van waarde als foerageergebied voor vleermuizen.
Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe. Het NNN in Drenthe kent geen externe werking.
INVENTARISATIE
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Drentsche Aa gebied dat gelegen is op ongeveer 6 km afstand ten zuidoosten van het plangebied. Het plangebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als NNN. Op ongeveer 1 km ten zuidwesten van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde NNN-gebied. Het betreft een groenstrook langs de (deels gedempte) Zeijer Wiek.
TOETSING
Gezien de ligging van het plangebied in de bebouwde kom van Borger, de ligging ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb op voorhand worden uitgesloten.
De beoogde plannen vinden plaats buiten het NNN, waardoor hierop eveneens geen negatieve effecten te verwachten zijn.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
4.7 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater.
Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Op 23 december 2016 is de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat de korte procedure kan worden doorlopen. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de afgegeven adviezen. Het waterschap zal geïnformeerd worden over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat het uiteindelijk ontwerp/inrichting van het plangebied zal zijn.
In het navolgende wordt kort ingegaan op de uitkomsten van de digitale watertoets.
Waterhuishouding
Het waterschap geeft aan ondiepe storende bodemlagen voorkomen. Hemelwater zou hierdoor moeilijk kunnen infiltreren hetgeen wateroverlast kan veroorzaken bij hevige neerslag.
In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied geen wateroverlast bekend.
Het verhard oppervlak neemt af ten opzichte van de bestaande situatie. De nieuwe woning wordt aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel. Schone oppervlakken worden afgekoppeld en geborgen in het aanwezige en nieuw te realiseren oppervlaktewater.
Het gebruik van materialen
Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen, wordt geen gebruikt van materialen zoals lood, koper en zink, waardoor het hemelwater dat vrij afstroomt naar het watersysteem verontreinigd raakt.
Grondwater
Het plan voldoet aan de droogleggingseisen van het waterschap. Dat houdt in dat een minimale drooglegging van 1,3 m wordt toegepast voor de woning. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.
In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied een hoge tot middelhoge verwachting op basis van landschap. Inventariserend veldonderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten ≥ 1.000 m2 en dieper dan 30 cm -mv.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe woning mogelijk op een kavel kleiner dan 1.000 m2. Er is derhalve geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek.
Het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning betreft feitelijk een functiewijziging van het bestaande gebouw. Er vinden geen bodemingrepen plaats. Het bestemmingsplan is qua archeologie uitvoerbaar, echter is er wel een dubbelbestemming archeologie opgenomen conform de Structuurvisie Archeologie.
4.8.2 Cultuurhistorie
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is het plangebied aangeduid als “hoge waarde” en als “MIP-object”. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar behoud en/of inpassing.
Dit bestemmingsplan maakt feitelijk een functiewijziging van de bestaande gebouwen en het creëren van een tweede woning mogelijk. Naar aanleiding hoe de tweede woning gerealiseerd gaat worden zoals beschreven is in hoofdstuk 2.2 is er nadrukkelijk rekening gehouden met de ruimtelijke opzet van esdorpen. Hierdoor is dit plan in overeensteming met het provinciaal beleid en blijven de historische waarden en karakteristieken van het esdorp behouden.
4.9 M.e.r.-beoordeling
In het Besluit m.e.r. onder 11.2 in de D-lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
-
een oppervlakte van 100 ha of meer;
-
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
-
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 2 is de realisatie van een nieuwe woning en het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de betreffende activiteit, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarna gekeken moet worden bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.
De resultaten van de onderzoeken zoals deze zijn samengevat in dit hoofdstuk Onderzoeken laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Beschermde gebieden liggen op voldoende afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebouwing en infrastructuur. De locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten, de activiteit leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten.
Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere vormvrije) m.e.r.-beoordeling verder niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
5.1 Algemeen
In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
-
een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
-
de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
5.2 Bestemmingen
De in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen en bijbehorende regels zullen in deze paragraaf nader worden toegelicht.
Het plangebied kent drie bestemmingen:
-
Agrarisch
-
Woongebied
-
Waarde-Archeologische verwachting 2 (dubbelbestemming)
Wat betreft de inhoud wordt voor deze bestemmingen zo veel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Kleinere kernen.
Agrarisch
De gronden achter de nieuwe woning en de voormalige bedrijfswoning, die thans deel uitmaken van het agrarisch bouwperceel, zijn opnieuw bestemd als Agrarisch, met dien verstande dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
Woongebied
De nieuwe woning en de voormalige bedrijfswoning zijn bestemd als Woongebied. Voor beide woningen is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moeten worden. In de bestemming zijn regels opgenomen ten aanzien van onder andere de diepte van het hoofdgebouw, de maximale goot- en bouwhoogte, de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de dakhelling.
Ten aanzien van bijgebouwen en uitbouwen geldt dat deze ook binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd. Voorts dienen zij te worden geplaatst op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is de mogelijkheid opgenomen om hier van af te wijken. Ook voor bijgebouwen en uitbouwen zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en uitbouwen is afhankelijk van de omvang van het bebouwingsgebied.
Binnen de woonfunctie zijn aan huis verbonden beroepen toegelaten voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd. Als voorwaarden geldt onder andere dat de aan huis verbonden activiteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht, maximaal 30% van de vergunde oppervlakte van hoofden bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten met een maximum van 45 m² en dat deze activiteiten in een afgebakend/helder herkenbaar deel van de hoofd- en/of bijgebouw moeten worden uitgeoefend. Degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent, dient ook bewoner van de woning dient te zijn.
Het gebruik mag voorts geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving.
Voor aan huis verbonden bedrijven is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Het maximale ruimtebeslag is gelijk aan de regeling voor aan huis verbonden beroepen.
Dubbelbestemming Waarde-Archeologische verwachting 2
De gemeentelijke Structuurvisie Archeologie 'Een rijk verleden' (vastgesteld dd. 28 mei 2013) onderscheidt vijf archeologische bestemmingen. Voor dit plangebied is de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 2 van toepassing. Normaal beheer en onderhoud worden uitgezonderd van de vergunningplicht. Hieronder wordt verstaan: het beheer en het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
Aangezien het om een particulier initiatief gaat, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.
Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderzins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.
Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg
De resultaten van inspraak en overleg worden te zijner tijd toegevoegd aan dit hoofdstuk.
