direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Hoofdweg 60 Zeegse
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van het projectgebied hebben het voornemen om op de locatie Hoofdweg 60 te Zeegse een vrijstaande woning te bouwen. Op het perceel stond een oude woonboerderij. Voor de locatie is door Onix NL een nieuwe woning en door LAOS Landschapsarchitectuur en stedenbouw een landschappelijke inpassing ontworpen.

Omdat de ontwikkeling van de woning op de locatie in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, zal een procedure worden gevolgd om toe te staan dat wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan. Voor deze zogenaamde uitgebreide Wabo-procedure, is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Deze rapportage voorziet hierin.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen ten zuiden van het dorp Zeegse aan de Hoofdweg 60. Kadastraal staat het projectgebied bekend als gemeente Vries, Sectie W, nummer 800. In totaal heeft het projectgebied een omvang van circa 2.160 m2. Onderstaande afbeelding geeft het projectgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1. Luchtfoto projectgebied (bron:pdok.nl/viewer, d.d. 15-03-2021)

1.3 Geldende beheersverordening

De vigerende planologisch-juridische regeling voor het projectgebied is neergelegd in het bestemmingsplan 'Kleinere Kernen' (vastgesteld op 27 april 2010). Het projectgebied heeft op basis van het bestemmingsplan de enkelbestemming 'Woongebied' en een bouwvlak.

Binnen de huidige planologisch-juridische regeling is het niet mogelijk om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Het college van burgemeester en wethouders is bereid om onder gestelde voorwaarden medewerking te verlenen aan de planvorming. Met toepassing van een omgevingsvergunning op basis van artikel 2, eerste lid onder c, in combinatie met artikel 2.12, eerste lid onder a onder 3° van de Wabo is dit mogelijk.

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moet samengaan met een goede ruimtelijke onderbouwing. Een dergelijke onderbouwing zet uiteen of er vanwege een planvoornemen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin door middel van een verantwoording van de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3.1 komt het relevante beleid aan de orde. In het daaropvolgende hoofdstuk worden de verschillende aspecten beschreven die randvoorwaarden stellen aan het plan. Geëindigd wordt met een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied is gelegen ten zuiden van het dorp Zeegse, aan de rand van de es. Binnen het projectgebied was een voormalige boerderij en is verdeeld opgaand groen aanwezig. De ruimtelijke ervaring van de landelijke weg tussen Zeegse en Oudemolen is afwisselend open en gesloten. De weg is voorzien van een boomsingel, zo nu en dan onderdeel van een bebost gebied. Op grote afstand van elkaar staat hier en daar een boerderij, soms geclusterd, meestal vrijstaand. Bij de meeste boerderijen zijn één of meerdere schuren aanwezig. Het hoofdgebouw vormt samen met de bijgebouwen een twee-eenheid. De volumes staan hoofdzakelijk haaks op de weg, de nokrichting is afwisselend. Onderstaand is een situatieschets van de huidige situatie weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0002.jpg"

Afbeelding 2. Situatieschets huidige situatie (bron: Onix NL)

2.2 Toekomstige situatie

Het project betreft de realisatie van een levensloopbestendige woning met een bijgebouw. Zoals de vroegere boerderijen vaak in hun oriëntatie met het huis naar de straat en met de schuur (het werkgedeelte) naar de es staan is de nieuwe veel voorkomende vraag voor dit soort locaties nu vaak omgekeerd. De boeren functie is voor een groot gedeelte verdwenen waardoor de relatie huis/schuur maar ook schuur/land programmatisch maar ook ruimtelijk om herijking vraagt. Ruimtelijk kan deze relatie zich bij een transformatie opnieuw aarden, hierbij kan het begrip schuurhuis en schuurarchitectuur een nieuwe betekenis geven aan de plek. Het huis is ook schuur en is zowel op het land als op de straat georiënteerd. Het gebouw richt zich op de straat en het land. Eigenlijk is het alzijdig en zijn er stedenbouwkundig alleen maar voorkanten, dit betreft het huis alsook de inrichting van de kavel. Onix NL heeft een definitie voor schuren als inspiratie voor schuurarchitectuur: “een functionele ruimte met karakter welke uitdaagt tot ander gebruik”.

De kavelrichting staat niet haaks op de richting van de Hoofdweg. Het beleid is de volumes haaks op de weg te situeren. Om vanuit de straat op erfniveau transparantie te genereren wordt er een diep volume gevormd die de richting van perceelgrens tegen komt. In plaats van af te buigen, wordt het volume afgesneden en daarmee locatiespecifiek gemaakt. Deze wijkende lijnen vormen een nieuw eigentijds karakter waarmee ook de ruimtelijkheid van het erf tussen hoofd- en bijgebouw wordt gemaakt. De haaks op de weg staande volumes krijgen met de aansnijdingen (“gesneden koek”) overhoekse oriëntaties, zowel naar het land, als naar de weg. Samen met de wijkende lijnen verzachten twee zadelkappen met de nok evenwijdig aan de weg het volume. Het erkerhuis is eerder door Onix NL in Midlaren bedacht voor een groot huis wat klein wilt lijken en zich overhoeks oriënteert. Op deze locatie in Zeegse is de benadering van het volume vanuit verschillende hoeken (Es, Hoofdweg, Zeegse, Oudemolen) divers en wordt de kleine en grote maat als in een fusion afgewisseld. Een vreemd vertrouwd gevoel wordt opgewekt door erkenning en vernieuwing beide een plek te geven.

Voor aan de weg staat het hoofdgebouw op de grond en is in aanzicht klein van maat. Bij de es komt het gebouw los van de grond en opent zich naar het landschap. De twee buikige volumes lijken grazende gebouwen, hun grenzen verkennend op zoek naar geborgenheid en energie. Als ouder en jong naast elkaar, staand aan de weg, en kijkend naar de es. Op de onderstaande afbeeldingen is de situering en zijn een aantal 3D-modellen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0003.jpg"

Afbeelding 3. Situatieschets toekomstige situatie (bron: Onix NL)

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0004.jpg"

Afbeelding 4. 3D model voorzijde (bron: Onix NL)

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0005.jpg"

Afbeelding 5. 3D model zuidwestzijde (bron: Onix NL)

De gebouwen worden duurzaam uitgewerkt en zal als schuurhuis hoofdzakelijk uit verantwoord hout worden gemaakt. De gevels bestaan uit vergrijzend hout, PLATO of ACCOYA. De grote puien rond de woonkamer zijn van antraciet aluminium. De afwerking van de daken bestaat uit sedum, zonnepanelen en voor een klein gedeelte ook hout (aan voorkant als 5e gevel). De hoofdentree bevindt zich aan het erf halverwege het gebouw. Hiervoor aan de erfkant is de schuur voor opslag, hierachter de woonkeuken, woonkamer, woonverdieping en overdekt terras. De slaapvertrekken liggen aan de westkant. De kapvorm vormt samen met de contour van de plattegrond mooie onverwachtse verhogingen, verbredingen en zichtlijnen. Naast deze buikige vormen organiseren twee gang assen het huis en bieden toegang tot alle vertrekken. De kozijnen komen in twee typen voor; de grote puien als uitsnedes van het volume, en een sprawl van ramen met diverse afmetingen.

2.2.1 Landschappelijke inpassing

Zoals reeds is aangegeven ligt het perceel aan de zuidelijke rand van de es van Zeegse. Van 1822 tot 1950 bestaat Zeegse uit een paar boerderijen met een doorgaande route van Oudemolen naar Tynaarlo over de es. Na 1950 begint de recreatieve ontwikkeling van Zeegse en daarmee wordt er een rij landhuizen gebouwd. Tevens wordt meer lands ontgonnen en in gebruik genomen als akkerland. Er ontstaat meer bebouwing langs de Hoofdweg en de weg over de es, langs het perceel van Hoofdweg 60 verdwijnt.

Het projectgebied is op basis van het landschapsontwikkelingsplan onderdeel van de rug van Zeegse. Voor dit gebied staat het versterken van de esrand centraal en zijn de volgende spelregels opgesteld:

  • behoud de openheid van de es;
  • duidelijke ruimtelijke esrand bestaande uit eswal en eikenhakhoutbosjes (nieuwe ontwikkelingen in de esrand dienen hierin ingepast te worden);
  • dorpswegen beplant met eikenlanen tot aan de laatste boerderij, horende bij het dorp;
  • dorpsbrink beplant met eiken;
  • landschappelijke overgang met dorp-landschap;
  • landschappelijke overgang met dorp-es;
  • ontwikkeling van rondje om de es waarin cultuurhistorische waardevolle elementen in de omgeving van het dorp d.m.v. een wandelpad aan elkaar en het dorp verknoopt worden.

De kavel heeft vanuit het landschappelijk oogpunt een vrije ligging op de es. Vanaf Zeegse opent het bos net voor de kavel en ontstaat er een lange zichtlijn over de es. Vanuit Oudemolen is de kavel onderdeel van de bosrand. Voor de kavel wordt als uitgangspunt aangehouden dat een tweedeling van het erf plaats zal vinden: open aan de achterzijde als onderdeel van de es en aan de voorzijde meer beplant. Onderstaand is hier een afbeelding van opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0006.jpg"

Afbeelding 6. Tweedeling erf (bron: LAOS Landschapsarchitectuur en stedenbouw)

Naar aanleiding van de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten is het onderstaande schetsontwerp opgesteld. Dit ontwerp brengt harmonie tussen het woonhuis en het erf en sluit aan op de spelregels van het landschapsontwikkelingsplan. Het gehele rapport 'Wonen op de Esch, Zeegse' is als bijlage 1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0007.jpg"

Afbeelding 7. Schetsontwerp landschappelijke inpassing (bron: LAOS Landschapsarchitectuur en stedenbouw)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het initiatief is in overeenstemming met het NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

In deze ruimtelijke onderbouwing is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. Er stond 1 bestaande woning op het perceel, deze is gesloopt. Er komt 1 woning voor terug, dus er blijft 1 woning op het perceel. Er is geen sprake van toevoeging van een woning. Een nadere toets aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie andermaal geactualiseerd en vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling is. Daarbij is de volgende missie geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

In de Omgevingsvisie Drenthe geeft de provincie aan dat wordt gestreefd naar een robuust sociaaleconomisch systeem waarbinnen voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge kwaliteit aanwezig is.

Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart –kernkwaliteit cultuurhistorie van de Omgevingsvisie.

Om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen en tegelijkertijd ruimte voor ontwikkelingen te bieden, is gekozen voor drie sturingsniveaus. Deze zijn gebiedsgericht toegepast.

  • 1. Respecteren: het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Plannen en initiatieven worden beoordeeld op het benutten van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur als inspiratiebron.
  • 2. Voorwaarden stellen: de cultuurhistorische samenhang geldt als randvoorwaarde. Vroegtijdig in het planproces moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen wordt benut.
  • 3. Eisen stellen: de provincie bedingt vanaf het begin een plek in het plan-vormingsproces en stuurt de ontwikkelingen in de gewenste richting.

Voor het projectgebied geldt het niveau `eisen stellen`.

Het Cultuurhistorisch Kompas geeft aan dat het projectgebied deel uit maakt van het landschap ‘De Kop van Drenthe´ De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas:

  • Het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields;
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied;
  • Het behouden en herstellen van de oorspronkelijke beekloop in de beekdalen met hieraan gekoppeld de historische percelering, de houtwallen en houtsingels en de reliëfranden.

Naast de Omgevingsvisie is voor het projectgebied ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) relevant. De geactualiseerde POV is op 15 oktober 2015 in werking getreden. Ook het POV is op 3 oktober 2018 andermaal geactualiseerd en vastgesteld. In de POV is opgenomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een ruimtelijke ontwikkeling geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Verder dient in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden.

Afweging
Het plan behelst een passende invulling voor de locatie. Voor het projectgebied zijn de onderstaande kernkwaliteiten relevant:

  • archeologie;
  • cultuurhistorie;
  • landschap;
  • rust.

Archeologie
In paragraaf 3.3.5 wordt ingegaan op het thema archeologie.

Cultuurhistorie en landschap
Het projectgebied ligt in het esdorpenlandschap en het Nationaal Park Drentsche Aa. Zoals in paragraaf 2.2.1 is aangegeven, is bij de nieuwe invulling nadrukkelijk rekening gehouden met de ruimtelijke opzet van het esdorpenlandschap en de cultuurhistorische waarde van de omgeving. Er wordt voldaan aan de ambities ten aanzien van cultuurhistorie en landschap.

Rust
Het projectgebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als donkerte gebied. Kunstmatige verlichting moet hier zo beperkt mogelijk worden toegepast. Het voornemen voorziet in vervangende nieuwbouw van een woning. Er is geen sprake van toename van kunstmatige verlichting.

Conclusie
Het project tast de bestaande kernkwaliteiten niet significant aan. Het project is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurplan

De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie, cultuurhistorie en omgevingsveiligheid zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. Wat nog relevant is voor het projectgebied komt in het navolgende aan bod.

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet is de gemeente Tynaarlo inmiddels gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe Omgevingsvisie. Dit document zal de nieuwe beleidskaders gaan vormen voor de fysieke leefomgeving.

3.3.2 Structuurvisie Wonen

In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan is dan ook onze inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:

  • tegemoet komt aan de woonbehoeften van de vergrijzende bevolking;
  • goede voorwaarden schept voor het binden van jonge huishoudens voor een zo gemêleerd mogelijke bevolkingssamenstelling in dorpen en wijken;
  • bijdraagt tot een goede (omgevings-)kwaliteit van woonwijken en dorpscentra met voorzieningen;
  • bijdraagt tot een duurzame samenleving.

De ruimtelijke ontwikkeling maakt een levensloopbestendige duurzame woning mogelijk. Het plan komt derhalve tegemoet aan de woonbehoefte van de vergrijzende bevolking en draagt bij aan een duurzame samenleving.

3.3.3 Structuurvisie Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.3.4 Structuurvisie Archeologie

In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.3.5 Beleidsvisie omgevingsveiligheid

In de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid, welke is vastgesteld op 26 februari 2019, wordt een visie en ambitie gegeven op welke wijze wordt omgegaan met het aspect veiligheid. Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Tynaarlo de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In deze omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • woonwijken;
  • bedrijventerreinen;
  • buitengebied.

Het projectgebied is gelegen in het deelgebied buitengebied. Voor het buitengebied kiest de gemeente voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van een bedrijventerrein. In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.3.6 Welstandsnota

De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik.

Het bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie. Het bouwplan is getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota en in het bijzonder aan de criteria zoals deze zijn vastgesteld voor gebied 15 – Essenlandschap waarin het bouwplan is gelegen.

Naar aanleiding van het eerste advies heeft de architect enige aanpassingen gedaan aan het ontwerp. De commissie is van mening dat hiermee adequaat en kundig is gereageerd op de bezwaren zoals die in het eerste advies zijn verwoord. Tezamen met het uitvoerig en zorgvuldig opgestelde landschapsplan ontstaat een vernieuwende invulling waarvoor de commissie veel waardering heeft. Zij is van mening dat het ontwerp een belangrijke precedent kan vormen in de overgang naar meer energiezuinige, ecovriendelijke woonvormen maar ook naar een nieuwe definitie van agrarische bouwkavels.

Het bouwplan is naar het oordeel van de welstandscommissie in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer

Ontsluiting
De ruimtelijke ontwikkeling betreft de vervangende nieuwbouw van een woning. Derhalve zullen er geen extra verkeersbewegingen plaatsvinden. De ontsluiting van het projectgebied loopt via de Hoofdweg. De Hoofdweg heeft een voldoende capaciteit om de bestaande verkeersbewegingen op te vangen. De inrit van het perceel wordt niet verlegd.

Parkeren
Binnen het projectgebied wordt één vrijstaande woning in het buitengebied mogelijk gemaakt. Op basis van de CROW-publicatie nr. 318 'Kencijfers wonen, werken en voorzieningen' ontstaat voor de ruimtelijke ontwikkeling een parkeerbehoefte van naar boven afgerond 3 parkeerplaatsen. De benodigde parkeerplaatsen worden op het eigen erf gerealiseerd. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet derhalve aan de parkeerbehoefte.

Conclusie
Het aspect verkeer levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in het projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Verkennend archeologisch onderzoek
Het projectgebied ligt volgens de Structuurvisie Archeologie in een gebied met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Derhalve is door MUG Ingenieursbureau een verkennend archeologisch onderzoek (projectnummer: 21300164, d.d. 19 maart 2021) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen.

Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat zich door de tijd heen in het onderzoeksgebied een veldpodzolbodem heeft gevormd met in een deel van het gebied mogelijk een esdek. Bij aanwezigheid van intact dekzand met minimaal een podzol B-horizont kunnen mogelijk archeologische resten aanwezig zijn, waarbij de nadruk ligt op de late prehistorie, Romeinse tijd en middeleeuwen. Bovendien dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van een esdek met archeologische resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.

Uit het booronderzoek blijkt dat zich binnen het onderzoeksgebied in de top van het dekzand inderdaad een gedeeltelijke podzolbodem heeft ontwikkeld. In twee boringen is op de C-horizont een B- of BC-horizont aanwezig. De hoogte van deze horizonten ten opzichte van de hoogten waarop in andere boringen de C-horizont begint, maakt het waarschijnlijk dat de top van de C-horizont slechts beperkt is verstoord. Archeologische resten kunnen dan ook in het gehele onderzoeksgebied verwacht worden. Tijdens de veldkartering zijn geen archeologische indicatoren gevonden.

Op basis van het verkennend onderzoek adviseert MUG Ingenieursbureau vervolgonderzoek uit te laten voeren. Omdat de verkennende boringen geen inzicht hebben kunnen geven in de daadwerkelijke aanwezigheid van archeologische resten wordt een archeologisch proefsleuvenonderzoek geadviseerd.

Archeologisch proefsleuven onderzoek
Door MUG Ingenieursbureau is op 20 april 2021 een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden zijn aangetroffen. De gemeente neemt het advies van MUG over om het terrein ten behoeve van nieuwbouw vrij te geven. De vergunningsprocedure kan zonder verdere archeologische eisen worden afgerond.

Conclusie
Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.3 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de cultuurhistorische beleidswaardenkaart weergegeven. De locatie van het projectgebied is met een zwart kader aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0008.jpg"

Afbeelding 8. Uitsnede cultuurhistorische beleidswaardenkaart

Onderzoek
Op de kaart is het projectgebied aangeduid als 'zeer hoge waarde'. Het beleid is er op gericht dat bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden gestreefd naar behoud en/of inpassing van de cultuurhistorische waarden. De waarden dienen geborgd te worden in het ruimtelijk plan.

Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, is bij de nieuwe invulling nadrukkelijk rekening gehouden met de ruimtelijke opzet van het esdorpenlandschap en de cultuurhistorische waarde van de omgeving. Tevens is er een ontwerp landschappelijke inpassing opgesteld waarmee de ruimtelijke ontwikkeling goed wordt ingepast in het landschap en de cultuurhistorische waarden. Er wordt voldaan aan de ambities ten aanzien van cultuurhistorie en landschap.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie en dat het de financiële haalbaarheid van het project niet in gevaar brengt.

Onderzoek
Door MUG Ingenieursbureau is een verkennend bodemonderzoek (projectnummer: 21300164, d.d. 23 maart 2021) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat de aangetoonde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen nieuwbouw ter plaatse. Zowel zintuiglijk als analytisch zijn er geen bijzonderheden aangetroffen. In de bodem is maximaal een lichte verhoging gemeten met kwik. Het aangetroffen gehalte in de grond vormt geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodemonderzoek.

Het deel van de verharde oprit dat overlapt met de bouwlocatie dient nog wel onderzocht te worden op verontreiniging met PAK en asbest. Dit is als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning. Het onderzoek dient minimaal drie weken voor de start van de bouwwerkzaamheden ingediend te worden.

Conclusie
Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is door BügelHajema Adviseurs een beknopte natuurtoets en een stikstofdepositieberekening uitgevoerd. De onderzoeken zijn als bijlage 5 en 6 opgenomen.

Onderzoek
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie en de aard van de ontwikkeling, is een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Het aanvragen van een ontheffing van de Wnb is niet nodig. Wel dient bij uitvoering van het plan rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels en de verstorende invloed van verlichting op vleermuizen.

Een nadere analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

De depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden ten gevolge van dit bestemmingsplan is berekend. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. Onderstaand is een weergave van de AERIUS-berekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0009.jpg"

Afbeelding 9. Rekenresultaat AERIUS-berekening

Conclusie
Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Externe veiligheid

Op 27 oktober 2004 zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabij gelegen risicovolle inrichting in de omgeving ligt op circa 1.200 meter afstand van het projectgebied. Eveneens liggen er in de nabijheid geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en ligt het projectgebied buiten de invloedssfeer van risicovolle buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 3.300 meter afstand waardoor het projectgebied buiten de invloedssfeer van de leiding valt.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.7 Geluid

Het planvoornemen voorziet in de vervangende nieuwbouw van één woning. De Wet geluidhinder beschouwt een woning als zogenaamd geluidsgevoelige gebouw. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor twee-strookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 meter. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor twee-strookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Onderzoek
De nieuw te bouwen woning is gelegen binnen de geluidzone van de Hoofdweg. Derhalve is door de RUD Drenthe een akoestisch advies opgesteld. Uit dit advies blijkt dat als de woning op 16 meter uit de as van de weg komt te liggen aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder kan worden voldaan. In het onderhavig plan is de nieuwe woning op 18 meter uit de as van de weg gesitueerd. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet derhalve aan de voorkeurgrenswaarde van de Wet geluidhinder.

Conclusie
Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen), geldt dat deze niet in betekenende mate bijdragen en dat geen nadere beoordeling van de gevolgen voor luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden.

Onderzoek
De ruimtelijke ontwikkeling voorziet in de vervangende nieuwbouw van één woning. Derhalve is de verkeersgeneratie zodanig laag dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert. Dit wordt bevestigd door de onderstaande rekentool.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABHoofdweg60Zeegse-0401_0010.jpg"

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet op de beoogde woningbouwlocatie voldaan worden aan de geldende luchtkwaliteitsgrenswaarden. Op basis van de Atlas voor de leefomgeving kan worden geconcludeerd dat ter plaatse wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitsgrenswaarden en ook aan de WHO-advieswaarden voor luchtkwaliteit.

Conclusie
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.9 Milieuzonering

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.

De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:

  • binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen;
  • concrete milieu-informatie over een specifiek bedrijf heeft meer waarde dan algemene informatie;
  • de afstanden hebben betrekking op de afstand tot een rustige woonwijk; bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn;
  • afdoende milieuhygiënische maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger, kunnen een kortere afstand eventueel mogelijk maken.

Onderzoek
Het project voorziet in het realiseren van een woning. Dit is geen activiteit waarvoor in de VNG-publicatie een richtafstand voor is gesteld. Andersom geldt dat een woning wel milieugevoelig is en dus getoetst moet worden of de woning niet binnen de richtafstanden van omliggende bedrijfsactiviteiten liggen.

In de omgeving van het projectgebied zijn met name woningen gelegen. Verder is aan de westzijde een melkveehouderij gelegen.

Voor een melkveehouderij geldt in de VNG-publicatie een richtafstand van 100 meter voor geur en 30 meter voor stof en geluid. De afstand tussen het projectgebied en de melkveehouderij is 102 meter. Aan de richtafstanden wordt voldaan. Derhalve kan in de toekomstige situatie naar aanleiding van de ruimtelijke ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

Conclusie
Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.10 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling is op 17 maart 2021 een watertoets uitgevoerd. De watertoets is als bijlage 7 opgenomen. Uit het advies van het Waterschap Hunze en Aa's blijkt dat een korte procedure kan worden doorlopen en dat de volgende aspecten van belang zijn:

Verhard oppervlak
Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 1.500 m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Door het voornemen neemt het verhard oppervlak toe met circa 215 m2. Het verhard oppervlak in de bestaande situatie bedraagt circa 230 m2 aan bebouwing en circa 335 m2 aan bestrating. In de toekomstige situatie bedraagt de bebouwing circa 385 m2 en de bestrating circa 395 m2. Onderzoek naar het afkoppelen van regenwater is niet noodzakelijk.

Riolering
Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden zoveel mogelijk benut.

Grondwater
In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden.

Uitwerking
Er is sprake van een geringe toename van het verhard oppervlak op het terrein. In de watertoets wordt aangeven dat, mits aan de bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan, het waterschap Hunze en Aa's een positief wateradvies afgeeft.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Het gewijzigde Besluit m.e.r. geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.

De omgevingsvergunning biedt de mogelijkheid om één woning te realiseren. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, valt onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 11.2 betreft: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Onder verwijzing naar haar uitspraken van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253, heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 12 juni 2019  (ECLI:NL:RVS:2019:1879) overwogen dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Het betwiste plan voorziet in de bouw van drie woningen op een perceel grasland in een kleine kern. De Raad van State heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat het plan, gelet op de aard en omvang, niet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Ook de planontwikkeling aan de Hoofdweg 60 kent een beperkt ruimtebeslag en een beperkte bebouwing. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwd oppervlak gering toe (circa 155 m2) en blijft de huidige functie wonen gehandhaafd. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten van het voornemen komen ten laste van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het project, voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het project is derhalve economisch uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

De resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro worden te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt.

5.2.2 Bijeenkomst omwonenden

In het kader van participatie is het definitieve ontwerp aan de omwonenden voorgelegd. Tijdens een inloopavond is het ontwerp naar aanleiding van tekeningen en een maquette gepresenteerd. De omwonenden kijken positief naar de ruimtelijke ontwikkeling. Een verslag van de bijeenkomst is als bijlage 8 opgenomen.

5.2.3 Ontwerp-omgevingsvergunning

De ontwerp-omgevingsvergunning heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.