3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf;
b. agrarisch dienstverlenend bedrijf;
c. water(beheersing);
d. groenvoorzieningen;
e. ontsluiting en parkeren;
f. bestaande dienstwoningen.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen ten behoeve van grondgebonden agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:
1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
2. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
4. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 20°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
5. de oppervlakte aan kassen mag niet meer dan 2.000 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
6. de oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee mag niet meer dan 1.000 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
b. Voor het bouwen van dienstwoningen gelden de volgende regels:
1. er mogen ten hoogste twee dienstwoningen worden gebouwd;
2. de dienstwoningen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
3. de gezamenlijke oppervlakte van een dienstwoning en bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
6. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, met dien verstande dat buiten een bouwvlak de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
3. sleuf- en torensilo's en mestopslagplaatsen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
- de afstand tussen gebouwen niet meer dan 20 m mag bedragen;
- de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen;
b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting;
c. de plaats van woningen en aanbouwen en bijgebouwen;
d. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m;
e. de verhouding tussen de oppervlakte van het hoofdgebouw en de aanbouwen en bijgebouwen.
3.4 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen of verwijderen van boom- en struikbeplanting;
- het ontgronden, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
- het aanleggen van ondergrondse en bovengrondse kabels en leidingen;
- het dempen van dobben;
- kappen of verwijderen van houtwallen;
- het aanleggen of verharden van (onverharde) wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlak van meer dan 100 m2.
b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op:
- werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en het beheer van het gebied betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
c. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend, indien onherstelbare schade aan de natuurlijke en beeldbepalende karakteristieke waarde van de betreffende beplanting of het gebied wordt aangebracht.
