a. Het bevoegd kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
1. het bepaalde in het plan voor de aanleg van een paardenbak in die gevallen waarin de functie niet passend is binnen de bestemming, mits:
- de oppervlakte van het perceel ten minste 1.500 m² bedraagt;
- de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 20 m bedraagt;
- de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
- een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
- de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
- de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m;
- een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, ten behoeve waarvan het bevoegd gezag bevoegd is nadere eisen te stellen aan de oppervlakte en de verschijningsvorm en ter voorkoming van lichthinder;
2. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voorzover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
3. het bepaalde in het plan en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een jongeren ontmoetingsplaats (JOP), mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m²;
4. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, open-bare sanitairgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- het bebouwingsbeeld.
